28 oktober 1965
De filosofische vakken zullen zó gedoceerd worden, dat men de studenten allereerst brengt tot een degelijke en samenhangende kennis van de mens, van de wereld en van God, daarbij steunend op het filosofisch erfgoed van blijvende waarde Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over sommige valse meningen die de grondslagen van de Katholieke leer dreigen te ondermijnen, Humani Generis (12 aug 1950), 29-34, en tegelijk rekening houdend met de moderne filosofische onderzoekingen, vooral met die, welk in hun eigen land grote opgang maken, en met de vooruitgang van de moderne wetenschap, zodat de studenten een juiste kijk krijgen op de mentaliteit van de moderne wereld en zo behoorlijk worden voorbereid op de dialoog met de mensen van hun tijd. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de Kerk, Ecclesiam Suam (6 aug 1964), 60. vv
De geschiedenis van de filosofie moet zó worden gegeven, dat de studenten de fundamentele beginselen leren van de verschillende systemen, het ware daarin behouden, de diepste wortels van de dwalingen kunnen ontdekken en deze kunnen weerleggen.
De methode zelf van het onderwijs moet bij de seminaristen liefde opwekken voor een ernstig zoeken van de waarheid, voor het beschouwen en het bewijzen ervan, en tegelijkertijd moeten zij daardoor eerlijk de beperktheid van de menselijke kennis leren zien. Men bestede bijzonder aandacht aan de betrekkingen van de filosofie met de echte levensproblemen en met de vragen, die de geest van de studenten sterk bezig houden. Men helpe hen ook, het verband te zien tussen de filosofische kwesties en de heilsmysteries, die in de theologie beschouwd worden in het hoger licht van het geloof.