13 januari 1547
Als iemand zegt:
dat de mens door zijn werken, die door de krachten van de menselijke natuur, of door de leer van de wet gedaan zijn, zonder de goddelijke genade van Christus, gerechtvaardigd kan worden vóór God,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
dat de goddelijke genade, door Christus Jezus, alléén daartoe wordt gegeven, opdat de mens gemakkelijker gerecht leven, en het eeuwig leven zou kunnen verdienen, zó alsof hij door de vrije wil, zonder genade, beiden, zij het moeizaam en moeilijk, zou kunnen,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
dat de mens zonder de voorkomende instorting van de Heilige Geest en door zijn hulp, kan geloven, hopen, liefhebben of boete doen, zoals het moet, dat hem de genade van de rechtvaardiging verleend werd,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
de door God bewogen en gewekte vrij wil van de mens kan niets meewerken door zijn instemming tot de opwekking en roep van God, waardoor zij zich kan toerusten, en voorbereiden tot het ontvangen van de genade van rechtvaardiging, noch in mening verschillen, als hij dat zou willen, maar hij zou doen, als iets levenloos, helemaal niets en hij verhoude zich rein passief,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
de vrije wil van de mensen is na de zonde van Adam verloren gegaan en uitgedoofd, of het gaat alleen maar om een betekenis, één zonder inhoud, tenslotte om één door de duivel , de Kerk binnengebrachte, uitvinding,
hij zij verdoemd. Vgl. Paus Leo X, Bul, Over de dwalingen van Martin Luther, Exsurge Domine (15 juni 1520), 36
Als iemand zegt:
dat het niet in de macht van mensen ligt om zijn levenswegen slecht te maken, maar dat God het slechte bewerkt, zoals het goede, niet alleen zo, indien Hij het toelaat, maar ook in eigenlijke zin, door Zichzelf, zózeer dat het verraad van Judas niet minder zijn (Gods) eigen werk is als de roeping van Paulus,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
dat alle werken die voor de rechtvaardiging gebeurd zijn, onverschillig hoe zij gebeurd zijn, in waarheid zonden zijn, of dat zij de haat van God verdienen.
Of als iemand zegt: hoe sterker zich iemand inspant om zich op de genade voor te bereiden, des te zwaarder hij zondigt,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
dat de vrees voor de hel, waardoor wij onze toevlucht nemen tot de barmhartigheid van God, door te treuren over onze zonde, of dat wij ons van zonden onthouden, is zonde of maakt de zonde nog erger,
hij zij verdoemd. Vgl. Paus Leo X, Bul, Over de dwalingen van Martin Luther, Exsurge Domine (15 juni 1520), 6
Als iemand zegt:
door het geloof alleen wordt de goddeloze gerechtvaardigd, zó, dat hij daaronder verstaat dat er niets anders nodig is om mee te werken om tot de genade van rechtvaardiging te komen en het helemaal niet nodig is dat hij door zijn eigen wilsbeweging zich voorbereid en toerust,
hij zij verdoemd. Vgl. Paus Leo X, Bul, Over de dwalingen van Martin Luther, Exsurge Domine (15 juni 1520), 15.10
Als iemand zegt:
dat de mensen zonder de gerechtigheid van Christus, die Hij voor onze verdiensten heeft verworven, gerechtvaardigd wordt, of dat zij door haar (gerechtigheid) op formele wijze gerecht zijn,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
de mensen worden gerechtvaardigd, ofwel alleen door de aanrekening van Christus' genade, ofwel alleen door de vergeving van de zonden, zonder de genade en liefde, welke in de harten van hen door de Heilige Geest wordt ingestort (Rom. 5, 5) en in hen woont.
En zij die zeggen dat de genade, waardoor wij gerechtvaardigd worden, alleen maar een gunst van God is,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
het rechtvaardigende geloof, is niets anders dan het vertrouwen op de goddelijke barmhartigheid, die wegens Christus, de zonden vergeeft, of het is alleen dit vertrouwen, waardoor wij gerechtvaardigd worden,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
om de vergeving van de zonden te kunnen ontvangen, is het voor ieder mens noodzakelijk, vast en zonder enige twijfel, vanwege zijn eigen zwakheid en ontoereikendheid, te geloven, dat hem de zonden vergeven zijn,
hij zij verdoemd. Vgl. Paus Leo X, Bul, Over de dwalingen van Martin Luther, Exsurge Domine (15 juni 1520), 10-14
Als iemand zegt:
de mens wordt alleen van zijn zonden vrijgesproken en gerechtvaardigd, als hij vast gelooft: hij is vrijgesproken en gerechtvaardigd, of niemand is werkelijk gerechtvaardigd, tenzij hij die gelooft gerechtvaardigd te zijn en dat alleen door dit geloof de vrijspraak en de rechtvaardiging voltooid wordt,
hij zij verdoemd. Vgl. Paus Leo X, Bul, Over de dwalingen van Martin Luther, Exsurge Domine (15 juni 1520), 10-14
Als iemand zegt:
de herboren en gerechtvaardigde mens, is gehouden op grond van zijn geloof, te geloven, dat hij zeker behoort tot het getal van de uitverkorenen,
hij zij verdoemd
Als iemand zegt:
met absolute en onfeilbare zekerheid dat hij zeker is van die grote gave van de vastberadenheid, tot het einde toe Vgl. Mt. 10, 22 Vgl. Mt. 24, 13 , zonder dat hij door een speciale openbaring onderricht heeft gehad,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
de genade van de rechtvaardiging valt alleen ten deel aan de tot leven voorbestemden, alle anderen echter die geroepen zijn, maar de genade niet ontvangen, omdat zij door de goddelijke macht voorbestemd zijn tot het kwade,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
de geboden van God zijn zelf voor mensen die gerechtvaardigd zijn en onder de genade staan, onmogelijk om te volbrengen,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
In het Evangelie is niets voorgeschreven, behalve het geloof, en de rest is zonder onderscheid, of het nu voorgeschreven is of verboden, maar vrij, of wie zegt: de tien geboden hebben geen betekenis voor christenen,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
dat een nog zo gerechtvaardigde en perfecte mens niet gehouden is, om de geboden van God en de Kerk te onderhouden, maar alléén door te geloven, alsof werkelijk het Evangelie de blote en absolute belofte van het eeuwig leven zou zijn, zonder de voorwaarde om de geboden te onderhouden,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
Christus Jezus is door God aan de mensen geschonken als Verlosser, die zij moeten vertrouwen, niet echter als Wetgever die zij zouden moeten gehoorzamen,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
dat gerechtvaardigde, of zonder speciale hulp van God, of hij zou het met haar (speciale hulp) niet kunnen, in de ontvangen gerechtigheid zou kunnen volharden,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
dat de éénmaal gerechtvaardigde, niet meer kan zondigen Red.: Gedoeld wordt op de dwalingen van Jovinians ten aanzien van begijnen, en ook niet de genade verliezen, en dat daarom hij die valt en zondigt, nooit werkelijk gerechtvaardigd geweest is, of zelfs omgekeerd, hij zou in het gehele leven alle zonden, ook de dagelijkse zonden kunnen vermijden, als niet door een speciaal voorrecht van God, zoals de Kerk houdt met betrekking tot de zalige Maagd,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
dat de ontvangen gerechtigheid niet behouden wordt en zelfs niet vermeerderd voor God door goede werken, maar dat deze werken alleen maar vruchten en tekenen zijn van de verworven rechtvaardiging, niet ook de oorzaak van haar vermeerdering,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
de rechtvaardige begaat in ieder goed werk tenminste een dagelijkse zonde (of wat nog onverdragelijker is) , een doodzonde, en verdient daarom de eeuwige straffen en hij wordt alleen maar daarom niet veroordeeld, omdat God die goede werken niet tot veroordeling aanrekent,
hij zij verdoemd. Vgl. Paus Leo X, Bul, Over de dwalingen van Martin Luther, Exsurge Domine (15 juni 1520), 31
Als iemand zegt:
de rechtvaardigen moeten, voor hun goede werken, die in God gedaan zijn Vgl. Joh. 3, 21 geen eeuwige vergelding, van God, door zijn barmhartigheid en verdienste van Jezus Christus, verwachten en hopen, als zij, door goed te doen, en het onderhouden van de goddelijke geboden, tot aan het einde hebben volhard, Vgl. Mt. 10, 22 Vgl. Mt. 24, 13
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
er is geen doodzonde, behalve het ongeloof. Of de ontvangen genade wordt verloren, door geen andere, nog zo zware en grote zonde, uitgezonderd het ongeloof,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
als de genade door de zonde verloren is gegaan, is ook altijd het geloof verloren gegaan. Of het geloof dat gebleven is, is geen echt geloof, ofschoon het niet levend zou zijn Vgl. Jak. 2, 26 , of wie het geloof heeft zonder liefde, die is geen christen,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
hij die naar het Doopsel is gevallen, kan niet door Gods genade zich weer oprichten. Of hij kan alleen door het geloof, de verloren gegane genade terug verkrijgen, zonder het sacrament van de Biecht, zoals de heilige katholieke en universele Kerk, onderwezen door Christus de Heer en zijn apostelen, op dit punt, verkondigd, houdt en leert,
hij zij verdoemd.
dat na het ontvangen van de genade der rechtvaardigheid aan iedere zondaar die boete doet de schuld zo vergeven wordt en dat de schuld van de eeuwige straf zo wordt uitgewist, dat er geen enkele schuld van tijdelijke straf overblijft,
alvorens de toegang tot het rijk der hemelen kan staan:
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
de rechtvaardige zondigt, terwijl hij met het oog op het eeuwig loon goed handelt,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
de goede werken van de gerechtvaardigde mens zijn op die manier gaven van God, dat zij niet uit de goede diensten van die gerechtvaardigde zelf zijn, of die gerechtvaardigde verkrijgt, met de goede werken, welke door hem door Gods genade en de verdienste van Christus (van Wie hij een levend lidmaat is) werden gedaan, niet werkelijk een vermeerdering van genade, het eeuwig leven, en (in zoverre hij in staat van genade gestorven is) het verwerven van eeuwig leven, alsook de vermeerdering van eeuwige glorie,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
dat, door deze katholieke leer over de rechtvaardiging, uitgedrukt door de heilige Synode in de voorliggende decreten, op één of andere wijze afbreuk wordt gedaan aan de eer aan God, of aan de verdiensten van onze Heer Jezus Christus en dat niet veel meer de waarheid van ons geloof en tenslotte de eer van God en Christus wordt verklaard,
hij zij verdoemd.