13 januari 1547
Als iemand zegt:
de geboden van God zijn zelf voor mensen die gerechtvaardigd zijn en onder de genade staan, onmogelijk om te volbrengen,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
In het Evangelie is niets voorgeschreven, behalve het geloof, en de rest is zonder onderscheid, of het nu voorgeschreven is of verboden, maar vrij, of wie zegt: de tien geboden hebben geen betekenis voor christenen,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
dat een nog zo gerechtvaardigde en perfecte mens niet gehouden is, om de geboden van God en de Kerk te onderhouden, maar alléén door te geloven, alsof werkelijk het Evangelie de blote en absolute belofte van het eeuwig leven zou zijn, zonder de voorwaarde om de geboden te onderhouden,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
dat gerechtvaardigde, of zonder speciale hulp van God, of hij zou het met haar (speciale hulp) niet kunnen, in de ontvangen gerechtigheid zou kunnen volharden,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
er is geen doodzonde, behalve het ongeloof. Of de ontvangen genade wordt verloren, door geen andere, nog zo zware en grote zonde, uitgezonderd het ongeloof,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
hij die naar het Doopsel is gevallen, kan niet door Gods genade zich weer oprichten. Of hij kan alleen door het geloof, de verloren gegane genade terug verkrijgen, zonder het sacrament van de Biecht, zoals de heilige katholieke en universele Kerk, onderwezen door Christus de Heer en zijn apostelen, op dit punt, verkondigd, houdt en leert,
hij zij verdoemd.