13 januari 1547
Als iemand zegt:
de door God bewogen en gewekte vrij wil van de mens kan niets meewerken door zijn instemming tot de opwekking en roep van God, waardoor zij zich kan toerusten, en voorbereiden tot het ontvangen van de genade van rechtvaardiging, noch in mening verschillen, als hij dat zou willen, maar hij zou doen, als iets levenloos, helemaal niets en hij verhoude zich rein passief,
hij zij verdoemd.
Als derhalve door God het hart van de mens door de verlichting van de Heilige Geest zonder welke de mens zelf niets doet, hoogstens kan hij haar afwijzen, is aangeraakt, kan hij toch niet zonder de genade Gods, zich bewegen naar de gerechtigheid, ten overstaan van Hem, door zijn eigen vrije wil. Canon 3
Vandaar als door heilige Schrift gezegd wordt "Keert om tot Mij en Ik zal Mij omkeren tot U" (Zach. 1, 3) worden wij in onze vrijheid aangespoord, als wij antwoorden "Bekeer ons o Heer, tot U en wij zullen worden bekeerd" (Klg. 5, 21), belijden wij dat Gods genade ons vooruit gaat.