
17 juni 1546
Wie ontkent, dat door de genade van onze Heer Jezus Christus, welke door de doop wordt overgereikt, om de schuld van de erfzonde te vergeven, of zelf beweert dat niet het eigenlijke en ware karakter van wat de zonde is, wordt weggenomen, maar wie zegt; het wordt alleen maar afgeschraapt en niet aangerekend, hij is verdoemd.
In de herborenen haat God niets omdat "niets hun ter veroordeling ten laste wordt gelegd" (Rom. 8, 1), die werkelijk met Christus zijn mee begraven door de doop in de dood". (Rom. 6, 4) Die niet wandelen volgens het vlees, maar de oude mens afleggen en zich bekleden met de nieuwe mens Vgl. Ef. 4, 22-24 Vgl. Kol. 3, 9 , onschuldig zijn, onbevlekt, rein, schuldeloos en door God geliefde kinderen zijn geworden, namelijk "erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus" (Rom. 8, 17), zodat niets hen weerhoudt om het hemelrijk binnen te gaan.
Dat echter in de gedoopten de begeerte en de brandstof blijft, erkent en voelt dit heilig Concilie, omdat dit teruggebleven is voor de strijd, kan het diegene die door de genade van Christus geholpen haar manhaftig bestrijden, niet schaden. Veel meer geldt: "Wie juist gestreden heeft, krijgt de krans (van de overwinning)" (2 Tim. 2, 5). Deze begeerte, zo verklaart het heilig Concilie, die de apostel eertijds zonde noemt, heeft de katholieke Kerk nooit zo begrepen, dat wat zonde wordt genoemd, ook werkelijk en op eigenlijke wijze zonde zou zijn in de herborenen, maar dat zij (deze begeerte) uit zonde is en tot zonde neigt. Wie het tegenovergestelde beweerd, hij zij verdoemd.