H. Paus Johannes Paulus II - 11 juli 1984
In de beschouwingen over het sacramentele teken is al verschillende keren gezegd dat het is gebaseerd op de ‘taal van het lichaam’, herlezen in de waarheid. Het gaat om een waarheid, die een eerste keer bevestigd is aan het begin van het huwelijk, wanneer de pasgehuwden, terwijl ze elkaar wederzijds beloven ‘trouw te blijven…(...) en elkaar lief te hebben en te waarderen al de dagen van hun leven’, bedienaars worden van het huwelijk als een sacrament van de Kerk.
Het gaat ook om een waarheid die altijd opnieuw wordt bevestigd. Inderdaad, terwijl man en vrouw in het huwelijk leven ‘tot de dood’, hernemen ze zonder onderbreken in zekere zin het teken dat ze elkaar - doorheen de liturgie van het sacrament - op hun huwelijksdag hebben gegeven.
De hogervermelde woorden uit de encycliek van Paus Paulus VI betreffen dit moment van het leven van de echtgenoten, waar beide door zich in de huwelijksdaad te verenigen, ‘één [vlees]’ (Gen. 2, 24) worden volgens de Bijbelse uitdrukking. Juist op zo’n moment, zo rijk aan betekenis, is het ook bijzonder belangrijk dat de ‘taal van het lichaam’ in waarheid wordt herlezen. Deze lezing wordt de conditio sine qua non voor het handelen in waarheid, dat wil zeggen om zich te gedragen overeenkomstig de morele waarde en norm.