28 juni 2005
COMPENDIUM VAN DE CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK | |||
► | BIJLAGEN |
De engelen zijn schepselen van God. Een aantal van hen is God trouw gebleven en blijft Hem voor altijd trouw, in zijn tegenwoordigheid, in zijn dienst, in dienst van de Kerk en verenigd met allen die gered zijn en die in de heerlijkheid van de hemel zijn.
Zoals in Jakobs visioen van de ladder - “Gods engelen gingen er op en af” (Gen. 28, 12) - zijn de engelen dynamische en onvermoeibare boodschappers, die de hemel verbinden met de aarde. Tussen God en de mensheid heerst geen stilte, geen onvermogen tot communicatie, maar juist de voortdurende dialoog, de onophoudelijke communicatie. En de mensen voor wie deze communicatie is bedoeld, moeten hun geestelijk gehoor verfijnen, om deze engelentaal te kunnen horen en te kunnen verstaan, die goede woorden suggereert, heilige gevoelens, barmhartige daden, liefdevolle gedragingen en opbouwende betrekkingen.
Dat is wat wij aan de engelbewaarder vragen in het bekende gebed uit de katholieke volksvroomheid:
“Engel van God,
die mijn bewaarder zijt,
aan wie de goddelijke goedheid mij heeft toevertrouwd
verlicht, bewaar, geleid en bestuur mij.
Amen”.
De afbeelding stelt een groep vleugelloze engelen voor die bidden en zingen. Ze zijn gekleed in prachtige gewijde gewaden, om aan te geven dat zij bezig zijn een plechtige liturgische handeling te verrichten. De engelen zijn immers niet alleen boodschappers van God, gezonden om zijn soevereine wil aan de mensen kenbaar te maken, maar zij hebben ook de taak de lof van de Heer te zingen in de eeuwige hemelse liturgie Vgl. Openb. 8, 2 .
___________________________________
JAN VAN EYCK, Zingende Engelen, Polyptiek in de kathedraal van Gent.