Bij de uitoefening van hun heilig dienstwerk spreken en handelen de gewijde priesters niet op eigen gezag en ook niet krachtens een mandaat of delegatie van de gemeenschap, maar in de persoon van Christus, het Hoofd, en in naam van de Kerk. Daarom verschilt het bijzondere priesterschap wezenlijk, en niet alleen gradueel, van het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen, ten dienste waarvan het door Christus werd ingesteld.