Achilles kard. Silvestrini - 6 januari 1996
Johannes de Doper predikte in de woestijn van Judea en zei: "Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij" (Mt. 3, 2). Jezus Christus gebruikte dezelfde formulering aan het begin van zijn openbaar leven. Vgl. Mt. 4, 17 Ook Petrus begon zijn apostolisch dienstwerk met de bekeringsoproep tot hen die in de ochtend van Pinksteren getuigen waren van de nederdaling van de Heilige Geest. Vgl. Hand. 2, 38 Precies dit is de zending die Christus op de avond van zijn verrijzenis toevertrouwde aan de apostelen, toen Hij hun verscheen en onderwees dat in zijn naam "bekering en vergiffenis van de zonden gepredikt moest worden onder alle volken" (Lc. 24, 47) en Hij hen uitzond om te missioneren en zei: "Ontvangt de Heilige Geest: aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven" (Joh. 20, 22-23).
De bekering van het hart waardoor de mens Gods oproep beantwoordt, de richting van zijn leven verandert en zich tot de Heer keert, bevat vele aspecten, zoals berouw, boete en herstel; daarbij betrekt ze verstand en gedrag, en ze staat in het centrum van heel het christelijke leven. Want "allen hebben gezondigd en allen zijn verstoken van de goddelijke heerlijkheid" (Rom. 3, 23), maar door deel te krijgen aan de dood en verrijzenis van Christus kunnen zij vergeving van hun zonden ontvangen door te sterven aan zichzelf en te leven voor God (Rom. 6, 11).
De gerichtheid op de boete die heel het christelijk leven vergezelt, blijkt nadrukkelijk op elk ogenblik van de eredienst. De eredienst vraagt immers om waarheid Vgl. Ps. 51, 6 en impliceert de onophoudelijke erkenning van eigen zonde en de noodzaak om andere wegen te gaan. Deze houding vindt men gedurende het hele liturgisch jaar en op elk uur van de dag, maar komt bijzonder sterk tot uitdrukking in de voorbereidingsperioden op de feesten, vooral in de tijd die voorafgaat aan Pasen. Daarom laten alle liturgieën van Oost en West sinds onheuglijke tijden meermalen per dag psalm 51 (50) bidden, waarin gevraagd wordt om vergeving en de gave van de Heilige Geest. De boetehouding komt nog geprononceerder tot uitdrukking in verschillende sacramenten. Het doopsel is ons immers geschonken "voor de gelukzalige zuivering van de zonden." Gebed na de bekleding in de Byzantijnse Doopritus In de goddelijke liturgie bieden we "een geestelijke eredienst" aan "voor de zonden en fouten van het volk" Gebed van de Proskomidi in de Byzantijnse Goddelijke Liturgieën van Sint Basilius en Sint Johannes Chrysostomus, en naderen we tot de heilige communie, waarin we het Lichaam en Bloed van de Heer ontvangen, "gebroken en vergoten tot vergeving van de zonden". Byzantijnse Goddelijke Liturgieën van Sint Basilius en Sint Johannes Chrysostomus De ziekenzalving schenkt ook vergeving van de zonden (Jak. 5, 15). Bovendien zijn er in verschillende Oosterse Kerken momenten van liturgische gebed waaraan een bijzondere waarde van boetedoening en in zekere zin ook een verzoenende kracht wordt toegekend. In de oude Oosterse traditie draagt de boete trouwens niet alleen in liturgisch kader vrucht tot heil, omdat er zowel andere handelingen zijn (vasten, aalmoezen geven, pelgrimeren, enz.) waardoor men al een zekere vergevende genade van God verkrijgt, alsook plaatsen (kloosters, sketes, cellen, woestijn, enz.) waar de onuitsprekelijke gave van de penthos of het rouwen om eigen zonden door middel van tranen de mogelijkheid ontsluit om dagelijks herboren te worden tot het nieuwe leven in de Geest.
Met moederlijke toegeeflijkheid treedt de Kerk voortdurend de broze mens tegemoet door na het doopsel een nieuwe gelegenheid tot boete toe te staan. In het kader van een leven dat telkens gekenmerkt wordt door het volledig verwerkelijken van de kracht van het doopsel en het toebehoren aan Christus, bekleedt het sacrament van de boete een bevoorrechte plaats en het bereidt op bijzondere wijze voor op het ontvangen van de goddelijke Eucharistie. Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) in het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bevestigt in dezen dat de gelovigen, die na het doopsel gezondigd hebben en het voornemen maken om een nieuw leven te leiden, "door hun belijdenis bij de priester en door het aanvaarden van een passende boete vergeving krijgen van God en tevens met de Kerk worden verzoend door middel van het dienstwerk van de priester". Deze individuele en volledige belijdenis met de absolutie is voor de Christengelovige die zich bewust is van een ernstige zonde, de enige gewone manier om vergeving te ontvangen. Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 720. ยง 1 Ook wanneer geen ernstige zonden zijn bedreven, wordt het alle Christengelovigen aangeraden om frequent tot dit sacrament te naderen, vooral gedurende de vasten- en boetetijden. Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 719
De individuele biecht staat in een context die van nature voortreffelijk kerkelijk is en dus communautair, allereerst omdat de verzoening met God ook een verzoening is met de Kerk. Bovendien wordt dit sacrament in alle Oosterse Kerken traditioneel toegediend in een kader van gebeden, proclamaties, aansporingen en absoluties die op loffelijke wijze gevierd kunnen worden door de samengekomen gemeenschap. Zo'n praktijk wordt minstens indirect gesuggereerd, wanneer het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bepaalt, dat de kerk de eigen plaats voor de viering ervan is Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 736. §1 en dat dit overeenkomt met het Oosterse, traditionele gebruik om de boete niet te vieren in een biechtstoel, zoals in de Latijnse Kerk gebeurt, maar in het gewijde gebouw zelf en - zoals in sommige tradities - voor een Christusicoon. Het bevoegde gezag van de afzonderlijke Kerken sui iuris heeft tot taak nauwlettend hun liturgische boeken, ook die van het verleden, te onderzoeken op formuleringen die de rijkdom van hun eigen tradities op dit specifieke vlak het beste tot uitdrukking brengen.
Het Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) bepaalt dat de absolutie niet aan meerdere penitenten kan worden gegeven zonder voorafgaande individuele belijdenis, met uitzondering van buitengewone omstandigheden die worden opgesomd in Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991), en op enkele voorwaarden die worden gepreciseerd in Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991). Deze norm beklemtoont de waarde van de individuele biecht binnen het geheel van de sacramentele boete. De bewustwording en de belijdenis van de eigen zonden zijn voorwaarden om aan God een eredienst in waarheid te brengen. De vergeving van zonden komt alleen aan God toe. Daarom is de zondebelijdenis bovenal tot God gericht, zoals verschillende Oosterse ritualia in herinnering brengen. Van de andere kant heeft Christus na zijn verrijzenis aan de apostelen de taak toevertrouwd om zijn schapen naar het Koninkrijk der hemelen te leiden, toen Hij hun de Heilige Geest schonk met de woorden: "Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven" (Joh. 20, 23). Op deze wijze wordt de biechtvader in staat gesteld te weten wat hij moet binden of ontbinden (Mt. 16, 19), en dit onder de bescherming van het sacramentele geheim. Het meer individuele aspect van het boetesacrament dat tot de traditie van de Oosterse Kerken behoort, moet dan ook worden bewaard, aangemoedigd en eventueel hersteld waar het niet voldoende in praktijk wordt gebracht.