Achilles kard. Silvestrini - 6 januari 1996
Het Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) bepaalt dat de absolutie niet aan meerdere penitenten kan worden gegeven zonder voorafgaande individuele belijdenis, met uitzondering van buitengewone omstandigheden die worden opgesomd in Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991), en op enkele voorwaarden die worden gepreciseerd in Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991). Deze norm beklemtoont de waarde van de individuele biecht binnen het geheel van de sacramentele boete. De bewustwording en de belijdenis van de eigen zonden zijn voorwaarden om aan God een eredienst in waarheid te brengen. De vergeving van zonden komt alleen aan God toe. Daarom is de zondebelijdenis bovenal tot God gericht, zoals verschillende Oosterse ritualia in herinnering brengen. Van de andere kant heeft Christus na zijn verrijzenis aan de apostelen de taak toevertrouwd om zijn schapen naar het Koninkrijk der hemelen te leiden, toen Hij hun de Heilige Geest schonk met de woorden: "Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven" (Joh. 20, 23). Op deze wijze wordt de biechtvader in staat gesteld te weten wat hij moet binden of ontbinden (Mt. 16, 19), en dit onder de bescherming van het sacramentele geheim. Het meer individuele aspect van het boetesacrament dat tot de traditie van de Oosterse Kerken behoort, moet dan ook worden bewaard, aangemoedigd en eventueel hersteld waar het niet voldoende in praktijk wordt gebracht.