Achilles kard. Silvestrini - 6 januari 1996
Bij de belangrijke opdrachten die speciaal zijn toevertrouwd aan de Oosters-Katholieke Kerken onderstrepen 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Orientalium Ecclesiarum
Over de Oosterse Kerken
(21 november 1964), het Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991), alsook het Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen
Oecumenisch Directorium
Richtlijnen voor de toepassing van de beginselen en normen inzake de oecumenische beweging (25 maart 1993), de noodzaak om de eenheid te bevorderen met de Oosterse Kerken die nog niet in volledige gemeenschap met de Stoel van Petrus zijn. En zij wijzen op de noodzakelijke voorwaarden ervoor: religieuze trouw ten opzichte van de oude tradities van de Oosterse Kerken, betere kennis van elkaar, samenwerking en broederlijke hoogachting voor personen en zaken. Dit zijn belangrijke uitgangspunten om richting te geven aan het kerkelijk leven van elke particuliere Oosters-Katholieke gemeenschap, en ze zijn van uitnemende waarde, wanneer het vieringen van de goddelijke eredienst betreft. Want het is juist op dit vlak dat de Oosters-Katholieke en orthodoxe Kerken hetzelfde erfgoed hebben bewaard op meer volledige wijze.
Bij iedere poging tot liturgievernieuwing zal men dus rekening moeten houden met de praxis van de orthodoxe broeders, welke men moet kennen en waarderen en waarvan men zich zo weinig mogelijk moet verwijderen om de bestaande scheidingen niet te doen toenemen, maar ook om de krachten te versterken met het oog op eventuele aanpassingen, zodat deze kunnen rijpen en gezamenlijk worden doorgevoerd. Zo zal de reeds bestaande eenheid tot uiting komen, waarbij dagelijks wordt geput uit dezelfde geestelijke stroom, die voortkomt uit de beleving van het gemeenschappelijk erfgoed. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de deelnemers aan de vergadering over de pastorale problemen in de katholieke Kerk van de Byzantijnse ritus in Roemeniƫ (22 jan 1994), 4