Achilles kard. Silvestrini - 6 januari 1996
Het concilie preciseert dat men in de riten en kerktucht van deze Kerken geen verandering mag invoeren zonder hun eigen organische ontwikkeling te respecteren. Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 40. canon 40 § 1. Mochten er, zo voegt het concilie toe, vanwege omstandigheden van tijd of personen zich dergelijke veranderingen hebben voorgedaan, dan dient men ervoor te zorgen dat wordt teruggekeerd naar de oude tradities Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de Oosterse Kerken, Orientalium Ecclesiarum (21 nov 1964), 6 De heilige vader Johannes Paulus II ziet hierin een "teken van de vastbesloten houding van de Apostolische Stoel, een houding die het Concilie zo doeltreffend heeft benadrukt door aan de Oosterse Kerken die in volledige gemeenschap met deze Zetel zijn, de moed te vragen om de authentieke tradities van haar eigen identiteit te herontdekken, en om, waar nodig, de oorspronkelijke zuiverheid te herstellen" H. Paus Johannes Paulus II, Homilie, Tijdens de Goddelijke Liturgie in de Armeense Ritus - Basilica di Santa Maria in Trastevere, "Juich en verheug u, dochter Sion, want zie, Ik kom en Ik zal bij u wonen" (Zach. 2, 14) (21 nov 1987)
In iedere Kerk sui iuris betekent de organische ontwikkeling dat men vóór alles rekening houdt met de wortels van waaruit het erfgoed van deze Kerken zich in het begin heeft ontwikkeld, in het bijzonder in Jeruzalem, Alexandrië, Antiochië, Constantinopel, Armenië en het oude Perzische rijk. Op de tweede plaats houdt deze ontwikkeling in, dat men rekening houdt met de verschillende manieren waarop dergelijke tradities worden overgebracht, en daarbij bewaard blijven in een samenhangende, organische continuïteit.
Om dit beginsel uit te leggen, is het dienstig om een exhortatie van paus Paulus VI aan de leden van de commissies die het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken moesten voorbereiden, in herinnering te roepen. Sprekend over het tweevoudig doel van het toekomstig wetboek (nl. trouw aan de tradities en openheid voor de vereisten van onze tijd), merkte Paulus VI op, hoezeer men bij het voorstellen van nieuwe zaken aandacht moet hebben voor en voldoende rekening moet houden met het systeem van het overgedragen erfgoed. Iedere vernieuwing moet dan ook coherent zijn en overeenstemmen met de gezonde traditie, zodat de nieuwe normen niet overkomen als een 'Fremdkörper ' dat in de kerkelijke organisatie wordt ingevoegd, maar zich bijna als vanzelf ontwikkelen vanuit de reeds bestaande normen. Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de Pauselijke Commissie ter herziening van het Kerkelijke Wetboek voor de Oosterse Kerken (18 mrt 1974)