Achilles kard. Silvestrini - 6 januari 1996
Sinds zeer oude tijden is het gebruikelijk in de Oosterse Kerken om zich bij het gebed tot op de grond neer te buigen, gericht naar het Oosten; de gewijde gebouwen zelf waren zó geconstrueerd, dat het altaar in de richting van het Oosten stond. De heilige Johannes van Damascus verklaart de betekenis van deze traditie: "Het is niet zomaar of bij toeval dat wij bidden gekeerd naar het Oosten ( ... ). Aangezien God verstandelijk licht is (1 Joh. 1, 5) en Christus in de Schrift de Zon der gerechtigheid (Mal. 3, 20) wordt genoemd en opgaande Zon (Zach. 3, 8, volgens de Septuagint), is het nodig om het Oosten aan Hem toe te wijden wanneer Hem onze eredienst wordt gebracht. De Schrift zegt: 'Daarna legde de Heer God een tuin aan in Eden, ergens in het Oosten, en daarin plaatste hij de mens die Hij geboetseerd had' (Gen. 2, 8). [ ... ] Wij brengen God onze eredienst, terwijl we op zoek zijn naar het oude vaderland en daarop zijn gericht. Ook bij de tent van Mozes waren het voorhangsel en het verzoendeksel naar het Oosten gekeerd. De stam van Juda was als belangrijkste stam aan de oostkant gelegerd. Vgl. Num. 2, 3 In de tempel van Salomon was de poort van de Heer op het Oosten gericht. Vgl. Ez. 44, 1 De gekruisigde Heer, ten slotte, keek in westelijke richting, en daarom buigen wij ons ter aarde in zijn richting om Hem te zien. Toen Hij opsteeg ten hemel, werd Hij opgenomen in oostelijke richting: zo hebben zijn leerlingen Hem aanbeden, zo ook zal Hij wederkeren, op dezelfde wijze als zij Hem ten hemel hebben zien opstijgen Vgl. Hand. 1, 11 , zoals ook de Heer zelf zegt: 'Zoals de bliksem uitschiet van het Oosten en licht tot in het westen, zo zal het zijn met de komst van de Mensenzoon' (Mt. 24, 27). Hem verwachten wij, terwijl wij ons ter aarde neerbuigen naar het Oosten. Het gaat om een ongeschreven traditie, afkomstig van de apostelen.". H. Johannes Damascenus, Over het rechte of orthodoxe geloof, De fide orthodoxa. IV, 12: PL 94, 1133-1136
Deze rijke en boeiende uitleg geeft ook een verklaring voor de reden waarom degene die de liturgische viering voorzit, in oostelijke richting bidt, evenals het volk dat eraan deelneemt. Het gaat er in dit geval niet om, zoals vaak wordt beweerd, de viering voor te zitten 'met de rug naar het volk', maar wel om het volk te leiden op zijn pelgrimsreis naar het Koninkrijk, waar in het gebed om gesmeekt wordt tot aan de wederkomst van de Heer.
Deze praktijk wordt in verschillende Oosters-Katholieke Kerken bedreigd onder invloed van een nieuwe, recente ontwikkeling in de Latijnse Kerk, maar heeft dus een diepe waarde en moet daarom worden veiliggesteld als een gewoonte die sterk samenhangt met de Oosterse liturgische spiritualiteit.