Paus Benedictus XVI - 3 oktober 2005
Dierbare broeders,
deze tekst van het Uur van de Terts van vandaag Bedoeld is de lezing: 2 Kor. 13, 11. De meditatie gaat uit van de Latijnse versie: "Fratres, gaudete, perfecti estote, exhortamini invicem, idem sapite, pacem habete; et Deus dilectionis et pacis erit vobiscum." Letterlijk in het Nederlands vertaald: "Broeders, verheugt u, weest volmaakt, spoort elkander aan, weest eensgezind, hebt vrede; en de God van liefde en vrede zal met u zijn." bevat vijf imperatieven en een belofte. Laten we trachten een beetje beter te verstaan wat de apostel ons met deze woorden wil zeggen.
De eerste imperatief komt dikwijls voor in de brieven van de heilige Paulus, sterker nog: men zou kunnen zeggen dat hij als het ware de "cantus firmus" van zijn denken vormt: "gaudete" - "verheugt u". In een zo gekweld leven als het zijne, een leven vol met vervolging, honger en allerlei vormen van lijden, blijft toch één sleutelwoord steeds aanwezig: "verheugt u". Maar hier komt de vraag op: is het wel mogelijk de vreugde als het ware te bevelen? De vreugde, zo zouden wij zeggen, komt of komt niet maar kan niet als een plicht worden opgelegd. Hier helpt het te denken aan de bekendste tekst over de vreugde uit de brieven van Paulus, die van "zondag Gaudete", in het hart van de Adventsliturgie: "Verheugt U, nog eens zeg ik u: verheugt u, want de Heer is nabij". Daarin voelen we de reden waarom Paulus temidden van al het lijden en al de beproevingen niet alleen in staat was om de anderen te zeggen "verheugt u": hij kon het zeggen omdat in hem zelf de vreugde aanwezig was: "Verheugt u, want de Heer is nabij".
Als de Geliefde, de liefde, het grootste geschenk van mijn leven, mij nabij is, als ik overtuigd kan zijn dat Hij die mij liefheeft, mij nabij is, dan blijft zelfs in situaties van beproeving diep in het hart de vreugde, die groter is dan al het lijden. De apostel kan zeggen: "verheugt u", omdat de Heer ieder van ons nabij is. Zo is deze imperatief in werkelijkheid een uitnodiging om de tegenwoordigheid van de Heer te bemerken dicht bij ons. Hij is een sensibilisering voor de tegenwoordigheid van de Heer. De apostel wil ons attent maken op deze - verborgen maar werkelijke - tegenwoordigheid van Christus, die ieder van ons nabij is. Voor ieder van ons gelden de woorden uit het boek Openbaring: Ik klop aan je deur, hoor Mij, doe open voor Mij.
Het is dus ook een uitnodiging om gevoelig te zijn voor deze aanwezigheid van de Heer die aan mijn deur klopt, en niet doof voor Hem te zijn doordat de oren van onze harten zo vol zijn van zoveel rumoer van de wereld dat wij deze stille aanwezigheid niet kunnen horen die aan onze deuren klopt. Laten we tegelijkertijd ook nagaan of wij werkelijk geheel beschikbaar zijn om de deuren van ons hart te openen; of dat dit hart misschien vol is van zoveel andere zaken dat er geen ruimte is voor de Heer en wij momenteel geen tijd voor de Heer hebben. En zo, ongevoelig en doof voor zijn aanwezigheid, vol van andere dingen, worden wij het wezenlijke niet gewaar: Hij klopt aan de deur, is ons nabij, en evenzo nabij is de ware vreugde, die sterker is dan alle droefheid van de wereld en van ons leven.
Bidden we daarom in de context van deze eerste imperatief: "Heer, maak ons gevoelig voor uw aanwezigheid, help ons te luisteren, niet doof te zijn voor U; help ons een vrij hart te hebben, open voor U."
De tweede imperatief "weest volmaakt", "perfecti estote" zoals er in het Latijn staat, lijkt overeen te komen met het woord dat de Bergrede samenvat: "weest volmaakt zoals uw Vader in de hemel volmaakt is". Dit woord nodigt ons uit te zijn wat wij zijn: beelden van God, wezens die geschapen zijn in relatie tot de Heer, een spiegel waarin het licht van de Heer zich reflecteert. Het christendom niet leven naar de letter, de heilige Schrift niet verstaan naar de letter - het is dikwijls moeilijk, historisch discutabel - maar boven de letter uitgaan, boven de tegenwoordige werkelijkheid, naar de Heer die tot ons spreekt en zo naar de vereniging met God.
Maar als we naar de Griekse tekst kijken, vinden we een ander woord, "katartidzesthe". Dit woord wil zeggen: het opnieuw maken of repareren van een instrument, het weer ten volle laten functioneren. Het meest voorkomende voorbeeld voor de apostelen is: vissers die een net herstellen dat niet meer in orde is, dat zoveel gaten heeft dat het niet meer te gebruiken is; het net zo herstellen dat het weer een visnet kan zijn, dat het weer het volmaakte instrument is voor dit werk. Een ander voorbeeld: een muziekinstrument met snaren dat een kapotte snaar heeft: dan kan de muziek niet meer klinken zoals zou moeten. Zo komt bij deze imperatief onze ziel in beeld als een apostolisch visnet dat echter dikwijls niet goed functioneert, omdat het gescheurd is door onze eigen plannen; of als een muziekinstrument waaraan helaas de een of andere snaar stuk is, waardoor de muziek van God die vanuit het diepst van onze ziel zou moeten klinken niet erg welluidend klinkt. Dit instrument herstellen, weten waar het gescheurd is, waar het stuk is en verwaarloosd, en wat er aan veronachtzaamd is; trachten dit instrument weer volmaakt en compleet te laten zijn, opdat het dient voor datgene waar de Heer het voor geschapen heeft.
En zo kan deze imperatief ook een uitnodiging zijn tot regelmatig gewetensonderzoek, om te zien hoe het met dit, mijn instrument gesteld is, tot op welke hoogte het verwaarloosd is, niet meer functioneert, om te proberen terug te keren tot zijn integriteit. Hij is ook een uitnodiging tot het Sacrament van Verzoening, waarin God dit instrument herstelt en ons weer de volledigheid, de volmaaktheid, het functioneren schenkt, zodat in deze ziel de lof van God weer kan klinken.
Dit grote werk van barmhartigheid - elkaar helpen zodat ieder werkelijk de eigen heelheid vindt, het eigen functioneren als instrument van God - vereist uiteraard veel nederigheid en liefde. Alleen wanneer het komt uit een nederig hart dat zich niet boven de ander stelt, dat zich niet beter acht dan de ander, maar enkel nederig instrument om elkaar wederzijds te helpen; alleen wanneer men deze diepe en waarachtige nederigheid voelt en wanneer ervaren wordt dat deze woorden uit de gemeenschappelijke liefde voortkomen, uit die collegiale genegenheid waarmee wij samen God willen dienen, kunnen wij in deze zin elkaar helpen met dit grote daad van liefde. Ook hier voegt de Griekse tekst er nog een nuance aan toe. Het Griekse woord is: "parakaleisthe". Dat heeft dezelfde wortel als waaruit ook de woorden "Paraklètos" en "paraklèzis" voortkomen: troosten. Niet enkel terechtwijzen, maar ook troosten, het lijden van de ander delen, hem helpen in de moeilijkheden. En ook dit lijkt mij een grote daad van waarachtige collegiale genegenheid. In al die moeilijke situaties die vandaag de dag in onze pastoraal ontstaan, voelt de een of ander zich werkelijk een beetje wanhopig, ziet niet meer hoe verder. Op zo'n moment heeft hij troost nodig, heeft hij iemand nodig die met hem is in zijn innerlijke eenzaamheid en die het werk van de heilige Geest, de Trooster verricht: dat van het geven van troost, elkaar dragen, elkaar tot steun zijn, geholpen door de heilige Geest zelf, die de grote Parakleet is, de Trooster, onze Voorspreker die ons helpt. Het is dus een uitnodiging om aan elkaar het werk te doen van de heilige Geest, de Trooster.
"Idem sapite": in het Latijnse woord horen we op de achtergrond het woord "sapor", "smaak": hebt dezelfde smaak voor de dingen, hebt dezelfde fundamentele kijk op de werkelijkheid; met alle verschillen, die niet alleen legitiem zijn maar ook noodzakelijk, maar hebt "eundem sapore", hebt dezelfde sensibiliteit. De Griekse tekst zegt "froneite" een en hetzelfde, dat wil zeggen: hebt in wezen dezelfde gedachte. Hoe kunnen wij in wezen een gemeenschappelijk denken hebben dat ons helpt samen de heilige Kerk te leiden, tenzij door samen het geloof te delen dat door niemand van ons is uitgevonden, maar dat het geloof van de Kerk is, het gemeenschappelijk fundament waarop wij staan en werken? Het is dus een uitnodiging ons steeds opnieuw in te voegen in dit gemeenschappelijk denken, in dit geloof dat ons voorafgaat. "Non respicias peccata nostra sed fidem Ecclesiae tuae", "Let niet op onze zonden, maar op het geloof van de Kerk": het is het geloof van de Kerk dat de Heer in ons zoekt en dat tegelijk vergeving van zonden inhoudt. Dit zelfde geloof hebben. Wij kunnen, wij moeten dit geloof leven, ieder in zijn eigen oorspronkelijkheid, maar steeds in de wetenschap dat dit geloof ons voorafgaat. En wij moeten het gezamenlijk geloof met alle anderen communiceren.
Dit element doet ons al naar de laatste imperatief gaan die ons de vrede onder elkaar toewenst. En op dit punt kunnen we ook denken aan "touto froneite", die andere tekst uit de Brief aan de Filippenzen, bij het begin van de grote hymne over de Heer, waar de apostel ons zegt: hebt dezelfde gevoelens die Christus heeft, treedt binnen in de 'fronèsis', in het 'fronein', in het denken van Christus. Wij kunnen dus samen het geloof van de Kerk hebben omdat we met dit geloof binnengaan in de gezindheid, in het gevoelen van de Heer. Samen met Christus denken.
Dit is de laatste uitdieping van deze vermaning van de apostel: denken met het denken van Christus. En we kunnen dat doen door de heilige Schrift te lezen, waarin de gedachten van Christus, Woord zijn en met ons spreken. In deze zin zouden wij de "Lectio Divina" moeten beoefenen: in de Schriften de gedachte van Christus voelen, leren denken met Christus, leren de gedachte van Christus te denken en zo de gevoelens van Christus te hebben, en leren om ook aan anderen het denken van Christus te geven, de gevoelens van Christus.
Zo is de laatste imperatief "pacem habete", "eirèneuete", "hebt vrede", als het ware de samenvatting van de vier voorafgaande imperatieven, omdat we zo in vereniging met God zijn die onze vrede is, met Christus die ons gezegd heeft: "vrede geef ik u". We zijn in die innerlijke vrede, omdat in het denken van Christus zijn ons zijn één maakt. De moeilijkheden, de tegenstellingen van onze ziel worden één, als wij ons met ons origineel, met Hem van wie wij het beeld zijn verenigd hebben door de gedachte van Christus. Zo wordt de innerlijke vrede geboren, en alleen wanneer wij gefundeerd zijn in een diepe innerlijke vrede kunnen wij ook in de wereld voor de anderen personen van vrede zijn.
Ik zou zeggen dat zij bilateraal is, dat wil zeggen: de belofte gaat aan de imperatieven vooraf en maakt de imperatieven realiseerbaar, terwijl zij tegelijkertijd volgt op de realisatie van die imperatieven. Dat wil zeggen: vóór alles wat wij doen, heeft de God van liefde en vrede zich voor ons geopend, is Hij met ons. In de Openbaring, te beginnen vanaf het Oude Testament, is God ons tegemoet gekomen met zijn liefde, met zijn vrede.
En tenslotte heeft Hij zich in de Menswording tot God met ons gemaakt, Emmanuel. Hij is bij ons, deze God van de vrede, die vlees geworden is met ons vlees, bloed van ons bloed. Hij is mens met ons en omhelst elk menselijk wezen. En in zijn kruisiging en zijn afdaling in het dodenrijk heeft Hij zich helemaal een van ons gemaakt, is Hij ons voor met zijn liefde. Op de eerste plaats omhelst Hij al ons doen en laten. En dit is onze grote troost: God is ons voor. Hij heeft alles al gedaan. Hij heeft ons vrede en vergeving en liefde gegeven. Hij is met ons. En alleen omdat Hij met ons is, omdat wij in het Doopsel zijn genade hebben ontvangen, in het Vormsel de heilige Geest, en in het wijdingssacrament zijn zending hebben ontvangen, kunnen wij nu op onze beurt aan de slag, kunnen wij meewerken met zijn aanwezigheid die ons vooraf gaat. Heel ons handelen, waarover de vijf imperatieven spreken, is een samen werken, een meewerken met de God van de vrede die met ons is.
Maar dat geldt van de andere kant slechts in de mate dat wij werkelijk binnengaan in deze tegenwoordigheid die Hij geschonken heeft, in deze gave die al in ons wezen aanwezig is. En uiteraard groeit zijn aanwezigheid, zijn met ons zijn.
En bidden wij de Heer dat Hij ons leert mee te werken met zijn voorafgaande genade, en dat Hij zo werkelijk altijd met ons wil zijn.
Amen!