Paus Franciscus - 20 november 2016
Het hoogfeest van Onze Heer Jezus Christus, Koning van het heelal, bekroont het liturgisch jaar en dit Heilig Jaar van de Barmhartigheid. Het Evangelie presenteert namelijk het koningschap van Jezus op het hoogtepunt van Zijn heilswerk en Jezus doet dat op een verrassende manier. “De Messias van God, de uitverkorene (...) de koning” (Lc. 23, 35.37) verschijnt zonder macht en zonder glorie: Hij is op het kruis waar Hij eerder overwonnen lijkt dan overwinnend. Zijn koningschap is paradoxaal: Zijn troon is het kruis; Zijn kroon is van doornen, Hij heeft geen scepter maar een rietstok wordt Hem in de hand gegeven; Hij draagt geen weelderige kleding maar wordt van Zijn bovenkleed ontdaan; Hij draagt geen schitterende ringen aan de vingers maar Zijn handen worden met nagels doorboord; Hij heeft geen schat maar wordt verkocht voor dertig zilverlingen.
Werkelijk, Jezus’ koningschap is niet van deze wereld Vgl. Joh. 18, 36 ; maar in Hem, zegt de apostel Paulus ons in de tweede lezing, vinden wij bevrijding en vergeving. Vgl. Kol. 1, 13-14 Want de grootheid van Zijn rijk is niet de macht van de wereld maar de liefde van God, een liefde die alles kan bereiken en genezen. Door deze liefde verlaagt Christus zich tot ons, woont Hij in onze menselijke ellende, ervaart Hij onze meest ellendige conditie: onrecht, verraad, verlatenheid; Hij heeft de dood ervaren, het graf, de helle. Zo is onze Koning tot aan de grenzen van het heelal gegaan om ieder levend wezen te omvatten en te redden. Hij heeft ons niet veroordeeld, Hij heeft ons zelfs niet veroverd, Hij heeft onze vrijheid nooit geweld aangedaan maar is op weg gegaan met de nederige liefde die alles verontschuldigt, die alles hoopt, die alles verdraagt. Vgl. 1 Kor. 13, 7 Alleen deze liefde heeft onze grote tegenstanders - zonde, dood, angst - overwonnen en blijft ze overwinnen.
Vandaag, dierbare broeders en zusters, verkondigen wij deze heel bijzondere overwinning waardoor Jezus, Koning der eeuwen, Heer van de geschiedenis werd: alleen door de almacht van de liefde die Gods natuur is, Zijn leven zelf, en die nooit een einde zal nemen. Vgl. 1 Kor. 13, 8 Met vreugde delen wij de schoonheid, Jezus tot Koning te hebben: Zijn heerschappij van liefde verandert zonde in genade, dood in verrijzenis, angst in vertrouwen.
Maar het zou weinig zijn, te geloven dat Jezus Koning van het heelal is en middelpunt van de geschiedenis zonder Hem Heer van ons leven te laten worden: alles is ijdel als wij Hem of Zijn manier van regeren niet persoonlijk ontvangen. De personen die het Evangelie ons vandaag presenteert, helpen ons daarbij. Naast Jezus, zijn er drie gestalten die Hem vergezellen: het volk dat toekijkt, de groep dicht bij het kruis en een gekruisigde misdadiger naast Hem.
Vooreerst het volk: het Evangelie zegt dat het “stond toe te kijken” (Lc. 23, 35): niemand zegt iets, niemand komt dichterbij. Het volk is ver, het kijkt naar wat er gebeurt. Het is hetzelfde volk dat zich rond Jezus verdrong toen het in nood was, en nu afstand houdt. Maar het heilig volk, dat Jezus tot Koning heeft, is geroepen om Zijn concrete weg van liefde te volgen; om zich dagelijks de vraag te stellen: “wat vraagt de liefde van mij, waarheen stuwt zij mij? welk antwoord geef ik Jezus door mijn leven?”.
Er is een tweede groep: de leiders van het volk, de soldaten en een misdadiger. Zij drijven allemaal de spot met Jezus. Zij provoceren Hem op een gelijke manier: “red dan uzelf!”. Vgl. Lc. 23, 35.37.39 Dat is een ergere bekoring dan die van het volk. Hier bekoren zij Jezus zoals de duivel deed in het begin van het Evangelie Vgl. Lc. 4, 1-13 , opdat Hij zou afstand doen van Gods manier om te heersen, en het zou doen volgens de logica van de wereld: van het kruis komen en Zijn vijanden verslaan! Als Hij God is, dat Hij dan Zijn macht en superioriteit toont! Deze bekoring is een rechtstreekse aanslag op de liefde: “red uzelf” (Lc. 23, 37.39); niet door de anderen, maar uzelf. Het ik moet overheersen met zijn kracht, zijn glorie, zijn succes. Dat is de verschrikkelijkste bekoring, de eerste en de laatste van het Evangelie. Maar tegenover deze aanslag op Zijn manier van zijn, spreekt Jezus niet, reageert Hij niet, verdedigt Hij zich niet, probeert Hij niet te overtuigen, doet Hij geen apologie van Zijn koningschap. Hij blijft wel beminnen, vergeven, de beproeving beleven volgens de wil van de Vader, in de zekerheid dat liefde vrucht draagt.
Om Jezus’ koningschap te ontvangen, zijn wij geroepen tegen deze bekoring te strijden, de blik op de Gekruisigde te richten om steeds trouwer aan Hem te worden. Hoe dikwijls zoeken wij de geruststellende zekerheden die de wereld biedt. Hoe dikwijls worden wij niet bekoord om van het kruis af te komen; de aantrekkingskracht van macht en succes lijkt een gemakkelijke en snelle weg om het Evangelie te verspreiden en daarbij te vlug te vergeten hoe het rijk Gods werkt. Dit Jaar van de Barmhartigheid nodigt ons uit de kern te herontdekken, terug te keren naar de essentie. Deze tijd van barmhartigheid herinnert ons eraan naar het ware gelaat van onze Koning te kijken, dat schittert met Pasen; en het jonge en mooie gelaat van de Kerk te herontdekken dat schittert wanneer zij onthalend, vrij, trouw, arm aan middelen en rijk aan liefde, missionair is. De barmhartigheid die ons naar het hart van het Evangelie brengt, roept ons ook op afstand te doen van de gewoontes en gebruiken die een hinder kunnen vormen voor dienstbaarheid aan Gods rijk, om ons alleen op het eeuwige en nederige koningschap van Jezus te richten en ons niet aan te passen aan de broze koningschappen en wisselende machten van deze tijd.
Een andere gestalte in het Evangelie verschijnt dichter bij Jezus, de misdadiger die Hem smeekt: “Jezus, denk aan mij wanneer Gij in Uw Koninkrijk gekomen zijt” (Lc. 23, 42). Deze persoon gelooft in Jezus’ heerschappij alleen reeds door Hem aan te kijken. Hij wordt niet op zichzelf besloten, maar keert zich met zijn fouten, zonden en problemen tot Jezus. Hij vraagt Hem aan hem te denken en hij ervaart Gods barmhartigheid: “vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs” (Lc. 23, 43). God denkt aan ons van zodra wij Hem daar de mogelijkheid toe geven. Hij is bereid de zonde helemaal en voor altijd uit te wissen, omdat Zijn geheugen het kwaad niet registreert en niet altijd rekening houdt met het geleden onrecht, in tegenstelling tot ons. God heeft geen geheugen voor de zonde, maar voor ons, voor ieder van ons, Zijn veelgeliefde kinderen. En Hij gelooft dat het altijd mogelijk is te herbeginnen, weer op te staan.
Vragen ook wij de gave van deze open en levende herinnering. Vragen wij de genade de poorten van verzoening en vergeving nooit te sluiten, maar kwaad en onenigheid te omzeilen door elke weg te openen die hoop geeft. Zoals God in ons gelooft, oneindig ver boven onze verdiensten, zo zijn ook wij geroepen om anderen hoop en kansen te geven. Ook al is de Heilige Poort gesloten, toch blijft de ware poort van de barmhartigheid – het Hart van Christus - steeds wijd open voor ons. Aan de doorstoken zijde van de Verrezene ontspringen barmhartigheid, vertroosting en hoop tot het einde der tijden.
Vele pelgrims zijn door de Heilige Poorten gegaan en hebben ver van het lawaai van commentaren, geproefd van de grote goedheid van de Heer. Danken wij de Heer daarvoor en herinneren wij ons dat wij door barmhartigheid gemachtigd werden om ons met gevoelens van barmhartigheid te bekleden, om ook instrumenten van barmhartigheid te worden. Laten wij samen verder gaan op deze weg. Moge de Maagd Maria ons begeleiden, ook Zij was dicht bij het kruis, Zij heeft ons daar gebaard als tedere Moeder van de Kerk, die ons allemaal onder Haar mantel wil verzamelen. Onder het kruis, heeft Zij gezien dat de goede moordenaar vergeving kreeg en heeft Zij Jezus’ leerling als Haar zoon aangenomen. Zij is de Moeder van barmhartigheid aan wie wij ons toevertrouwen: elke situatie, elk gebed dat aan Haar barmhartige ogen toevertrouwd wordt, zal niet onbeantwoord blijven.