18 november 1965
Terwijl het verlossingswerk van Christus van nature gericht is op het heil van de mensen, omvat het tevens de opbouw van heel tijdelijke orde. Daarom is het de zending van de Kerk: niet alleen de boodschap en de genade van Christus te brengen aan de mensen, maar ook de orde van het tijdelijke te bezielen en te vervolmaken met de geest van het Evangelie. Bijgevolg oefenen de leken, bij het vervullen van deze zending van de Kerk, hun apostolaat uit zowel in de Kerk als in de wereld, zowel in de geestelijke orde als in de tijdelijke; ofschoon deze twee van elkaar zijn onderscheiden, zijn ze toch in het éne plan Gods zo nauw met elkaar verbonden, dat God zelf de bedoeling heeft, in Christus de gehele wereld weer samen te brengen tot een nieuwe schepping, in eerste begin hier op aarde en op volmaakte wijze aan het eind der tijden. De leek, die tegelijkertijd gelovige is en burger van deze wereld, moet zich op beide gebieden voortdurend laten leiden door het éne christelijke bewustzijn.
De zending van de Kerk beoogt het heil van de mensen, dat zij moeten bereiken door het geloof in Christus en door zijn genade. Het apostolaat van de Kerk en van al haar leden heeft daarom als eerste doel, de boodschap van Christus door woord en daad aan de wereld bekend te maken en haar zijn genade mee te delen. Dit gebeurt voornamelijk door de bediening van het woord en de sacramenten. Dit is de bijzondere taak van de geestelijkheid, maar de leken hebben hierin ook een belangrijke rol te spelen, en hierdoor worden zij "medewerkers van de waarheid" (3 Joh. 8). Vooral op dit gebied vullen lekenapostolaat en pastoraal dienstnetwerk elkaar aan.
Ontelbare wegen staan voor de leken open om hun apostolaat van evangelisatie en heiliging uit te oefenen. Reeds het getuigenis van een christelijk leven en de goede werken, verricht in het bovennatuurlijke geest, bezitten de kracht, de mensen tot het geloof en tot God te brengen. De Heer zegt immers. "Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken, die in de hemel is" (Mt. 5, 16).
Dit apostolaat bestaat echter niet alleen in het getuigenis van het leven. De ware apostel zoekt naar wegen om Christus ook door zijn woord te verkondigen, hetzij aan de niet-gelovigen om hen tot het geloof te brengen, hetzij aan de gelovigen om hen te onderrichten, te versterken en tot een vuriger leven op te wekken, "want de liefde van Christus laat ons geen rust" (2 Kor. 5, 14), en in ieders hart moeten de woorden van de apostel doorklinken: "Wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig!" (1 Kor. 9, 16) Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de vrede van Christus in het Koninkrijk van Christus, Ubi Arcano Dei Concilio (23 dec 1922), 55 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de eenheid van de menselijke maatschappij, Summi Pontificatus (20 okt 1939), 74
Omdat zich nu in onze tijd nieuwe problemen voordoen en ernstige dwalingen zich verbreiden die de godsdienst, die de zedelijke orde en zelfs de maatschappij in de wortel driegen aan te tasten, richt het heilig Concilie een dringende aansporing tot de leken om ieder volgens zijn eigen talenten en ontwikkeling en in de Geest van de Kerk nog meer activiteit te ontplooien bij de uiteenzetting en verdediging van de Christelijke beginselen en bij de juiste toepassing ervan op de problemen van onze tijd.
Omtrent de wereld heeft God onze bedoeling: dat de mensen eensgezind bouwen aan de orde van het tijdelijke en haar tot steeds grotere volmaaktheid opvoeren.
Alles wat de tijdelijke orde uitmaakt, nl. de waarde van leven en gezin, de cultuur, de economie, de vakken en beroepen, de politieke instellingen, de internationale betrekkingen en dergelijke, en ook de ontwikkeling en vooruitgang van dit alles, is niet alleen een hulpmiddel voor de mens ter bereiking van zijn laatste doel, maar heeft ook waarde op zichzelf, een waarde, die God zelf in deze goederen heeft gelegd en die ze bezitten in zich en ook als onderdelen van de gehele tijdelijke orde: "God zag al wat Hij had gemaakt en het was zeer goed" (Gen. 1, 31). Deze natuurlijke waarde van de dingen krijgt een bijzonder reliëf door hun gerichtheid op de menselijke persoon tot wiens nut ze zijn geschapen. Tenslotte heeft God alles, het natuurlijke en het bovennatuurlijke, in Christus Jezus tot eenheid willen brengen, "opdat Hij in alles de eerste zou zijn" (Kol. 1, 18). Deze bestemming respecteert niet alleen de autonomie van de tijdelijke orde, haar eigen doelstellingen, wetten, hulpmiddelen en betekenis voor het welzijn van de mensheid, maar vervolmaakt ze zelfs in haar bestaan en in haar eigen voortreffelijkheid en schakelt haar tevens in in de totale roeping van de mens op aarde.
In de loop van de geschiedenis heeft men de tijdelijke dingen op ernstige wijze misbruikt, omdat de mensen tengevolge van de erfzonde vaak vervielen tot talrijke dwalingen omtrent de ware God, de natuur van de mens en omtrent de beginselen van de zedenwet. Hierdoor raakten het levensgedrag en de menselijke instellingen in verval en werd de menselijke persoon zelf niet zelden neergehaald. Ook in onze tijd zijn er velen, die in hun overdreven vertrouwen in de vooruitgang van de natuurwetenschappen en de techniek, komen tot een soort verafgoding van het tijdelijke en eerder de slaaf ervan zijn dan de meester. Op heel de Kerk rust de plicht, de mensen het vermogen bij te brengen om de gehele orde van het tijdelijke juist in te richten en haar door Christus op God te oriënteren. En de bisschoppen moeten duidelijk de beginselen uiteen zetten omtrent het doel van de schepping en omtrent het gebruik maken van de wereld; zij moeten hun de morele en geestelijke steun geven voor de opbouw van de tijdelijke orde in Christus. Wat de leken betreft, zij moeten de opbouw van de opbouw van de tijdelijke orde als hun karakteristieke taak op zich nemen en hierbij, verlicht door het Evangelie, in de geest van de Kerk en met christelijke liefde, een rechtstreekse en concrete activiteit ontplooien. Als burgers moeten zij samenwerken met de andere burgers volgens hun specifieke bekwaamheid en met eigen verantwoordelijkheid. Overal en in alles moeten zij de gerechtigheid van het koninkrijk Gods zoeken. De tijdelijke orde moet zó worden opgebouwd, dat ze beantwoordt aan de hogere beginselen van het christelijke leven met volledig behoud van haar eigen wetten, waarbij men dient te streven naar aanpassing aan de variërende omstandigheden van tijd, plaats en bevolking. Onder de werken van dit apostolaat neemt de sociale actie van de christenen een heel bijzondere plaats in, en het Concilie verlangt, dat deze zich in onze tijd uitstrekt tot heel het gebied van het tijdelijke, ook tot de cultuur. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 14 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931), 41-43 Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Op het Hoogfeest van Pinksteren ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Rerum Novarum, La Solennità (1 juni 1941), 5