18 november 1965
Het gemeenschappelijk erfgoed uit het Evangelie en de daaruit voortvloeiende gemeenschappelijke plicht van een christelijk getuigenis maken het raadzaam en dikwijls noodzakelijk, dat de katholieken samenwerken met de andere christenen, zowel individueel als in de gemeenschappen van de Kerk, zowel in de activiteiten als in de verenigingen, op nationaal en internationaal gebied. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 239 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 12
Op grond van de gemeenschappelijke menselijke waarden is niet zelden een soortgelijke samenwerking ook vereist van de christenen die in het apostolaat werkzaam zijn met de niet-christenen, die deze waarden erkennen.
Door deze dynamische en verstandige samenwerking. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 12 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 15 die van groot belang is bij de activiteiten op stoffelijk gebied, zijn de leken een getuigenis voor Christus, de Verlosser van de wereld, en voor de eenheid van de mensenfamilie.