18 november 1965
De bisschoppen, de pastoors en de andere priesters, zowel seculieren als regulieren, moeten voor ogen houden, dat alle gelovigen, geestelijken en leken, gelijkelijk het recht en de plicht hebben om het apostolaat uit te oefenen en dat de leken een eigen taak hebben te vervullen bij de opbouw van de Kerk. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot de deelnemers aan het tweede internationale congres voor lekenapostolaat te Rome, Six ans se sont écoulés (5 okt 1957), 17. A.A.S. 49 (1957) 927 (Eccl. Doc. 0784, n. 17) Daarom moeten zij met de leken broederlijk samenwerken in de Kerk en voor de Kerk en een bijzondere zorg hebben voor de leken, waar dezen apostolisch werkzaam zijn. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 37
Zorgvuldig moeten er geschikte en goed onderlegde priesters worden uitgekozen om de leken te helpen bij bijzondere vormen van apostolaat. Vgl. Paus Pius XII, Apostolische Exhortatie, Aan geheel de geestelijkheid in vrede de na te streven heiligheid van het priesterlijk leven, Menti Nostrae (23 sept 1950), 4 Zij, die zich aan dit werk wijden krachtens opdracht van de hiërarchie, vertegenwoordigen de hiërarchie bij hun pastorale activiteit; zij moeten de goede betrekkingen van de leken met de hiërarchie bevorderen en daarbij altijd trouw blijven aan de geest en de leer van de Kerk; zij moeten zich inzetten voor de verdieping van het geestelijk leven en de apostolische zin van de hun toevertrouwde katholieke verenigingen; met wijze raad zullen zij hun apostolische activiteit begeleiden en hun initiatieven aanmoedigen. In een voortdurende dialoog met de leken zullen zij nauwkeurig de mogelijkheden onderzoeken om de apostolische actie succesvoller te maken.
Zij zullen de geest van eenheid binnen de vereniging zelf en tussen haar en andere verenigingen trachten te versterken.
De kloosterlingen tenslotte, broeders en zusters, moeten waardering hebben voor het apostolisch werk van de leken; volgens de geest en de richtlijnen van hun instituten zullen zij graag hun hulp geven aan het werk van de leken Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 8; de werkzaamheden van de priesters moeten zij steunen, helpen en aanvullen.
De vorming tot het apostolaat moet beginnen reeds met de opvoeding van de kinderen. Op bijzondere wijze echter moet men de opgroeiende jeugd en de jonge mensen in het apostolaat inleiden en hen met apostolische geest bezielen. Deze vorming moet het hele leven door worden aangevuld naargelang nieuwe taken dit vereisen. Hieruit volgt dus, dat de christelijke opvoeders ook de plicht hebben, de jonge mensen te vormen tot het apostolaat.
Het is de taak van de ouders om in het gezinsleven hun kinderen vanaf hun eerste jaren ontvankelijk te maken voor het ontdekken van Gods liefde jegens alle mensen, en geleidelijk vooral door hun voorbeeld, oog te leren hebben voor de stoffelijke en geestelijke noden van de naaste. Heel het gezin en het gezinsleven moet dus al het ware een leerschool worden voor apostolaat.
De opvoeding van de kinderen moer erop gericht zijn, dat interesse niet beperkt blijft tot het gezin, maar ook uitgaat naar de gemeenschappen van de Kerk en de wereld. Zij moeten worden opgenomen in de plaatselijke parochiegemeenschappen om daarin tot het besef te komen, dat zij levende en actieve leden zijn van het volk Gods. De priesters moeten bij hun katholieke prediking, bij de geestelijke leiding en bij hun andere pastorale arbeid vorming tot het apostolaat voor ogen houden.
Ook de scholen, de colleges en andere katholieke vormingsinstituten moeten bij de jonge mensen een katholieke mentaliteit en apostolische actie bevorderen. Waar deze vorming ontbreekt, omdat de jongeren moeten de ouders, de zielzorg en de verenigingen voor apostolaat daarna des te meer aandacht schenken. De leraren en opvoeders, die immers krachtens hun roeping door hun ambt een prachtige vorm van lekenapostolaat beoefenen, moet de nodige kennis en pedagogische bekwaamheid bezitten om deze vorming met succes te kunnen geven.
Groeperingen en verenigingen van leken met een apostolische doelstelling of andere bovennatuurlijke doeleinden moeten naargelang van hun opzet en mogelijkheden de vorming tot het apostolaat met ijver en volharding behartigen. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 231-233 Het lidmaatschap van deze verenigingen is dikwijls de aangewezen weg voor de vorming tot het apostolaat.
Ze bieden immers een doctrinaire, geestelijke en praktische vorming. Hun leden bezinnen zich met hun collega's en vrienden in kleine groepen op de methoden en resultaten van hun apostolische activiteit en toetsen de praktijk van dagelijks leven aan het Evangelie. De opzet van deze vorming moet zo zijn, dat er rekening wordt gehouden met heel de omvang van het lekenapostolaat; dit mag zich immers niet beperken tot de groepen zelf van de verenigingen, maar het moet worden uitgeoefend in alle omstandigheden over heel het terrein van het leven, vooral in het beroep en op sociaal gebied,. Ja, iedereen en bovenal de volwassene, moet zich ijverig voorbereiden op het apostolaat. Want naargelang men ouder wordt, verruimt zich de geest en zo kan iedereen beter de talenten ontdekken, die God hem heeft geschonken, en kan hij met groter resultaat zich bedienen van de gaven, die de Heilige Geest hem heeft verleend tot nut van zijn broeders.