De wortel, de bron van dit verzaken aan de christelijke wet in het sociaal en economisch leven en van de daaruit voortvloeiende geloofsafval van zeer vele arbeiders, is te zoeken in de ongeregelde hartstochten, de droevige gevolgen van de erfzonde, die de harmonische samenwerking tussen de verschillende menselijke vermogens zodanig verbroken heeft, dat de mens zich zo gemakkelijk door zijn verkeerde driften laat meesleuren, en zo sterk geneigd is, de hemelse en onvergankelijke goederen achter te stellen bij de vergankelijke goederen dezer wereld. Vandaar die onverzadelijke zucht naar rijkdom en aards bezit, die de mensen weliswaar te allen tijde er toe gebracht heeft, Gods wetten te verkrachten, en de rechten van den evenmens met voeten te treden, maar die, bij de tegenwoordige economische verhoudingen, de menselijke zwakheid toch veel meer in verleiding brengt. Immers, de onzekerheid van het economisch gebeuren en vooral van het ingewikkelde er van vereist voortdurend de hoogste krachtsinspanning van allen, die er bij betrokken zijn. Daardoor zijn sommigen zo doof geworden voor de stem van hun geweten, dat zij ten slotte elk middel als geoorloofd zijn gaan beschouwen, dat hen in staat stelt, èn hun winst op iedere wijze te vergroten èn de met zoveel moeite en inspanning behaalde rijkdommen veilig te stellen, hoe dan ook: goed of kwaad, tegen plotselinge wisselingen van het fortuin. Het gemak, waarmee iedereen, in een absoluut vrije handel geld kan verdienen, verleidt zeer velen tot het kopen en weer verkopen van allerlei goederen; daar hun enig streven is, met de minst mogelijke arbeid gemakkelijke winsten te maken, voeren zij een wilde speculatie, door de prijzen naar hun willekeur en hebzucht nu eens te laten stijgen, dan weer te doen dalen, en dat telkens en telkens opnieuw, zodat voor de fabrikanten een ernstige winstberekening onmogelijk wordt gemaakt. De wetsbepalingen in het belang van de vennootschappen hebben, door de verdeling en beperking der risico's, aanleiding gegeven tot de schandelijkste misbruiken. Het blijkt immers, dat men zich weinig aantrekt van de aldus verzwakte verplichting om rekening en verantwoording af te leggen; dat men voorts, beveiligd door de schutse van een gemeenschappelijke naam, op schandelijke wijze onrecht en bedrog pleegt; eindelijk, dat de plichtvergeten leiders van die vennootschappen verraad plegen aan de rechten van hen, wier spaarpenningen zij ten beheer hadden ontvangen. Ten slotte dient nog gewezen te worden op die sluw berekenende personen, die er niets om geven, of hun bedrijf in gepaste behoeften voorziet, maar onbeschaamd de - menselijke hartstochten prikkelen, om ze dan te exploiteren ten eigen bate.