• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

Geheel anders is de aard van de arbeid, die in loondienst verricht wordt aan het goed van een andere. Daarop vooral is van toepassing, wat Leo XIII „een absolute waarheid” noemt, dat de rijkdom der staten uit niets anders ontstaat dan uit de werkzaamheid der arbeiders." Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 27 Zien wij niet met eigen ogen, dat die ontelbare goederen, die 's mensen welvaart vormen, voortgebracht worden en voortkomen uit de handen der werklieden, hetzij die handen het werk uit eigen kracht presteren, hetzij ze door middel van werktuigen of machines hun arbeidsvermogen wonderhoog opvoeren? Ja, het is algemeen bekend, dat nooit een volk zich uit gebrek en armoede tot een hogere trap van welvaart heeft opgewerkt, tenzij door de gemeenschappelijke en krachtige inspanning van alle leden der bevolking; van hen, die leidende zowel als van hen, die uitvoerende arbeid verrichten. Maar niet minder ligt het voor de hand, dat zelfs dat uiterste pogen vergeefs en vruchteloos zou gebleven zijn, zelfs niet eens had kunnen plaats vinden, als niet God, de Schepper van alles, in Zijn goedheid, te voren de natuurlijke rijkdom en middelen, de schatten en krachten der natuur, had verschaft. Want wat is werken anders, dan op en door die natuurgaven de lichamelijke en geestelijke vermogens toe te passen en aan te wenden? Maar nu vordert de natuurwet, waarin Gods wil zich openbaart, dat de juiste orde bewaard blijve in de aanwending der natuurgaven voor menselijke behoeften; en die orde bestaat daarin, dat iedere zaak haar eigen bezitter heeft.

Daaruit volgt, dat - behoudens het geval, waarin iemand zijn eigen zaak bewerkt - de arbeidsprestatie van de een en het kapitaal van de ander moeten samenwerken: want geen der beide factoren bereikt iets zonder de ander. Dit bedoelde dan ook Leo XIII, toen hij schreef: „Geen kapitaal kan bestaan. zonder arbeid, noch arbeid zonder kapitaal.” Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 14 En daarom is het volstrekt onjuist, aan het kapitaal alleen of aan de arbeid alleen toe te schrijven, wat het resultaat is van beider samenwerking; en absoluut onrechtvaardig is het, wanneer één van beide de gehele opbrengst voor zich opeist, alsof de andere daartoe niet heeft bijgedragen.
Maar al te lang heeft het kapitaal zich te veel kunnen toeëigenen. De totale opbrengst, de gehele winst, werden geregeld door het kapitaal opgeëist, terwijl het de arbeider ternauwernood datgene liet, wat tot herstel en vernieuwing van zijn arbeidskracht voldoende was. Want krachtens een onvermijdelijke economische wet - zo heette het - stapelde het kapitaal zich op, uitsluitend bij de gefortuneerden, terwijl krachtens diezelfde wet de arbeiders voor eeuwig veroordeeld waren tot gebrek of minstens tot een armzalige levensstandaard. Weliswaar werd deze theorie van de zg. Manchester-liberalen niet altijd en overal in de praktijk doorgevoerd: maar het valt toch niet te ontkennen, dat de economisch-sociale instellingen een gestadige neiging daartoe vertoonden. En het zal wel niemand bevreemden, dat deze verkeerde opvattingen, deze onrechtvaardige aanmatigingen, heftige tegenstand hebben ondervonden, en dat niet enkel bij degenen, die er door beroofd werden van hun natuurlijk recht op het verkrijgen van betere levensvoorwaarden.
Bij de verbitterde arbeiders sloten zich daarom zg. intellectuelen aan, en tegenover die vermeende wet stelden zij een evenzeer gefantaseerd moreel princiep, volgens hetwelk de totale opbrengst en de gehele winst, met aftrek alleen van wat voldoende was voor herstel en vernieuwing van het kapitaal, rechtens zou toekomen aan de arbeider. Deze dwaalleer is minder doorzichtig dan die van sommige socialisten, volgens welke alle productiemiddelen aan de staat moeten komen, of, zoals de term hiervoor luidt, moeten gesocialiseerd worden; maar zij is dan ook des te gevaarlijker, en leent zich des te beter, om de argelozen in de val te lokken. Zij is een verleidelijk gif, gretig ingezogen door velen, die voor het openlijk gepredikt socialisme ontoegankelijk waren gebleken.

Opdat nu beide partijen door deze valse theorieën de weg tot rechtvaardigheid en vrede zich niet zouden afsluiten, moesten zij zonder twijfel gewaarschuwd worden door deze wijze woorden van onze voorganger: „Hoe ook de aarde onder particulieren verdeeld zij, altijd blijft zij ten dienste staan aan het gemeenschappelijk nut.” Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 7 Ditzelfde leerden ook wij, toen wij boven verklaarden, dat de verdeling der goederen door middel van het particulier bezit, door de natuur zelf is vastgesteld, opdat de goederen der schepping dit nut op een vastgeordende en duurzame wijze zouden kunnen opleveren. Dit behoort men steeds voor ogen te houden, om niet van de rechte weg der waarheid af te wijken.

Maar nu is niet elke verdeling van goederen, of bezit geschikt, om het door God gewilde doel geheel, of althans in behoorlijke mate, te bereiken. Daarom moeten de rijkdommen, die door de vooruitgang op economisch-sociaal gebied zich aldoor vermeerderen, zo verdeeld worden onder de individuen en de maatschappelijke klassen, dat het algemeen welzijn, waarop Leo XIII wijst, onaangetast blijft, m.a.w. dat het gemeenschappelijk belang van de gehele samenleving niet in het gedrang komt. Op grond van deze sociale rechtvaardigheid mag de ene klasse de andere niet uitsluiten van het delen in de opbrengst. En daarom is het een schending van deze sociale rechtvaardigheid, wanneer de klasse der rijken. als het ware zorgenvrij levend door haar vermogen, die toestand aïs normaal beschouwt, waarbij haar alles, en den arbeider niets ten deel valt. Maar ditzelfde geldt evenzeer van de klasse der proletariërs, wanneer zij, in haar verbittering over de schending der rechtvaardigheid, alleen nog oog heeft voor haar eigen recht, dit al te eenzijdig en uitsluitend nastreeft, alles voor zich opvordert, als zijnde haar werk, en alle bezit, inkomsten en opbrengsten, die niet door arbeid zijn verworven, zonder onderscheid, en ongeacht hun functie in de menselijke samenleving, eenvoudig als arbeidsloos bestrijdt en wenst afgeschaft te zien. Terloops zij opgemerkt, dat een beroep op de woorden van de apostel: „Wie niet wil werken, moet ook maar niet eten” (2 Tess. 3, 10), hier even misplaatst als ongemotiveerd is; want de apostel bedoelt dit voor degenen, die zich aan de arbeid onttrekken, terwijl zij kunnen en moeten werken, en hij herinnert er aan, dat wij onze tijd en de krachten van onze ziel en ons lichaam ijverig moeten gebruiken, en anderen niet tot last mogen zijn, wanneer wij in ons eigen onderhoud kunnen voorzien. Maar, dat alleen de arbeid aanspraak geeft op levensonderhoud en inkomsten, dat leert de apostel met geen enkel woord. Vgl. 2 Tess. 3, 8-10
Aan ieder moet dus het hem toekomende aandeel in de goederen worden toegekend: er moet naar gestreefd worden de verdeling der aardse goederen weer in overeenstemming te brengen met de normen van het algemeen belang of de sociale rechtvaardigheid. Want ieder, die inzicht van zaken heeft, weet, dat heden ten dage deze verdeling wegens het ontzaggelijk contrast tussen de weinige overrijken en de ontelbare bezitlozen aan een zeer ernstig euvel mank gaat.

Document

Naam: QUADRAGESIMO ANNO
Over de aanpassing van de sociale orde
Soort: Paus Pius XI - Encycliek
Auteur: Paus Pius XI
Datum: 15 mei 1931
Copyrights: © 1948, Ecclesia Docens 0159, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum
Vert.: Dr. O. Janssen O.F.M., Dr. L. Zeinstra O.F.M.
Bewerkt: 30 juni 2020

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test