Paus Pius XI - 15 mei 1931
Wij, die over deze ontelbare schapen als herder en bewaker zijn aangesteld door de opperste Herder, die hen door Zijn bloed heeft vrijgekocht, wij kunnen het ontzettende gevaar, dat hen bedreigt, niet zonder tranen aanschouwen; meer nog in het bewustzijn van onze herderlijke plicht overwegen wij onafgebroken, met de bezorgdheid van een vader, hoe wij hen kunnen helpen, en daarbij roepen wij de onvermoeide medewerking in van allen, die krachtens de rechtvaardigheid of de liefde daartoe gehouden zijn. Wat toch baat het den mens, als hij door een meer praktisch benutten van de goederen der aarde beter in staat gesteld wordt, zelfs de hele wereld te winnen, maar daardoor schade lijdt aan zijn ziel? Vgl. Mt. 16, 26 Wat baat het, hem de veilige grondbeginselen aangaande het economisch leven voor te houden, als hij zich, in onbeteugelde en lage hebzucht, zó laat meeslepen door zijn eigenbelang, dat hij „de geboden des Heren horende, al het tegenovergestelde doet.” Vgl. Recht 2, 17