Maar, wel verre van ons gekrenkt te voelen door dit onrecht, of ons te laten ontmoedigen door de droefheid, die ons vaderhart is aangedaan, wel verre van onze zonen, die zich zo jammerlijk lieten misleiden en zo ver afdwaalden van de waarheid en het heil, af te wijzen of te verstoten, nodigen wij hen veeleer met de meest mogelijke aandrang uit, om terug te keren tot de moederschoot der Kerk. Ach, mochten zij gewillig gehoor geven aan onze roepstem! Mochten zij terugkomen in het vaderhuis, dat zij verlaten hebben, en de plaats innemen, die voor hen bestemd is, in de rijen van hen, die de vermaningen van Leo XIII, door ons opnieuw officieel bekrachtigd, zorgvuldig hebben opgevolgd, en naar een maatschappelijk herstel streven volgens de geest der Kerk, namelijk door een versterking der sociale rechtvaardigheid en der sociale liefde. En laten zij er diep van overtuigd zijn, dat zij, ook op aarde, nergens een volmaakter geluk kunnen vinden dan bij Hem, die ter wille van ons arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat wij door Zijn armoede rijk zouden zijn (
2 Kor. 8, 9), die van Zijn jeugd af in armoede en kommer heeft geleefd, die allen tot Zich nodigt, die in kommer en in druk zijn, om hen in de liefde van Zijn hart volkomen op te beuren (
Mt. 16, 27), die eindelijk, zonder aanzien des persoons, meer terug zal vorderen van hen, die meer ontvangen hebben
Vgl. Lc. 12,48
, en „
ieder zal vergelden naar zijn werken”. (
Mt. 16, 27)