Uit het feit namelijk, dat door een passende arbeidsverdeling op doeltreffender wijze goederen geproduceerd worden, dan wanneer ieder op eigen gelegenheid werkt, leiden de socialisten de noodzakelijkheid af,. dat de economische werkzaamheid, waarvan zij alleen de stoffelijke kanten zien, maatschappelijk moet geschieden. Door die noodzakelijkheid zouden de mensen verder, met het oog op de goederenproductie, gehouden zijn, zich geheel weg te schenken. en zich geheel ondergeschikt te maken aan de maatschappij. Ja, een zo rijk mogelijk bezit aan alles, wat het leven gemakkelijk en aangenaam kan maken, wordt zo hoog aangeslagen, dat daarbij de hogere goederen van de mens, met inbegrip zelfs van zijn vrijheid, moeten worden achtergesteld en opgeofferd aan de eisen van de meest doelmatige goederenproductie. Deze opoffering van de menselijke waardigheid, die in het gesocialiseerd productieproces moet aanvaard worden, zou ruimschoots - zo menen zij - vergoed worden door de overvloed der maatschappelijk geproduceerde goederen, die aan de individuen zouden toevloeien, om daarmede vrij en naar eigen believen hun leven te kunnen veraangenamen en verfraaien. De maatschappij, die het socialisme zich voorstelt, kan dus enerzijds niet bestaan noch gedacht worden zonder een al te grote dwang, terwijl zij anderzijds, in niet mindere mate, een valse vrijheid toestaat, daar een sociaal gezag, in de ware zin des woords, daaruit gebannen is, want dit vindt zijn grondslag niet in tijdelijke en stoffelijke belangen, maar komt van God alleen, die de Schepper en het laatste doel is van alles.
Paus Leo XIII, Encycliek, Over de oorsprong van de burgerlijke macht, Diuturnum illud (29 juni 1881)