QUADRAGESIMO ANNOOver de aanpassing van de sociale orde
(Soort document: Paus Pius XI - Encycliek)
Paus Pius XI -
15 mei 1931
Vooreerst is het voor iedereen duidelijk, dat het beeld der volkshuishouding zeer sterk gewijzigd is. Gij weet, eerbiedwaardige broeders en beminde zonen, dat onze voorganger z.g. in zijn zendbrief vooral die wijze van volkshuishouding op het oog had, waarin over het algemeen door de ene partij het kapitaal, door de andere de arbeid werd bijgedragen voor de gemeenschappelijke economische werkzaamheid zoals hij haar dan ook kernachtig typeerde: „Geen kapitaal kan bestaan zonder arbeid, noch arbeid zonder kapitaal.”
Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 15
Voor deze wijze van volkshuishouding een juiste ordening te vinden, was het onvermoeide streven van Leo XIII, waaruit volgt, dat zij niet in zich veroordelenswaardig is. En inderdaad, in zich is zij ook niet verkeerd; maar dàn verbreekt zij de juiste orde, wanneer het kapitaal de arbeiders of de klasse der proletariërs in dienst neemt met dat doel en onder die voorwaarde, dat de zaken, ja zelfs heel het economisch leven gericht worden naar zijn eigen wil en voordeel, zonder enige rekening te houden met de menselijke waardigheid der arbeiders, het sociaal karakter der economie, zelfs niet met de sociale rechtvaardigheid en het algemeen welzijn.
Het is waar: zelfs heden ten dage is dit niet overal de enig heersende wijze van volkshuishouding; er is immers nog een andere wijze, waaronder een nog altijd zeer grote, èn door aantal èn door invloed machtige mensengroep leeft, bijv. de landbouwersstand, waarin het merendeel van de mensheid op eerzame en rechtschapen wijze in zijn levensonderhoud voorziet. Ook deze mensen gaan gebukt onder hun eigen zorgen en moeilijkheden; die onze voorganger talrijke malen in zijn encycliek op het oog heeft en die ook wij in deze encycliek meer dan eens hebben aangevoerd.
Maar door de uitbreiding van het industrialisme over heel de aarde, heeft ook het kapitalistisch economisch regiem, sedert het verschijnen van de encycliek van Leo XIII, in alle richtingen zeer veel terrein gewonnen, zozeer dat het zelfas in de economische en sociale verhoudingen is gedrongen van hen, die buiten de kring daarvan stonden, daar vaste voet heeft gekregen, en zijn voordelen, maar ook zijn nadelen en gebreken daaraan werkelijk mededeelt en er in zekere zin zijn geest op overbrengt.
Daarom behartigen wij de belangen niet alleen van hen, die wonen, waar industrie en kapitaal overheersen, maar van het hele mensdom, wanneer wij de aandacht vestigen op de veranderingen, die de kapitalistische wijze van volkshuishouding vooral sedert de tijd van Leo XIII heeft ondergaan.
Wat wel het meest in het oog loopt is, dat in onze tijd niet enkel de rijkdommen zich opstapelen, maar ook een ontzaglijke macht, een despotische economische overheersing zich samentrekt in handen van enkelen, die meestal geen eigenaars zijn, maar slechts bewaarders en beheerders van toevertrouwd kapitaal, en er volgens hun wil en goeddunken over, beschikken.
Deze dictatuur neemt de verschrikkelijkste vormen aan bij hen, die, omdat zij de geldmarkt in handen hebben en beheersen, ook de macht bezitten over het kredietwezen, en over het verlenen van kredieten eigenmachtig beslissen; zij regelen dan ook als het ware de bloedsomloop van heel het economisch organisme, en hebben, om zo te zeggen, het leven der economie zozeer in hun macht, dat tegen hun: wil niemand kan ademhalen.
Deze concentratie van macht en invloed, die als het ware het karakteristieke kenmerk is van de jongste economische ontwikkeling, is de natuurlijke vrucht van de onbeperkte concurrentievrijheid, waarin alleen de sterksten overblijven, of, wat vaak hetzelfde is, degenen, die het felst van allen strijden, die zich het minst bekommeren om hun geweten.
Deze concentratie van invloed en macht brengt op haar beurt een drievoudige strijd voort: op de eerste plaats gaat de strijd om de economische overmacht zelf; op de tweede plaats wordt er vinnig gestreden, om de overmacht te verkrijgen op de staat, en dan zijn invloed en gezag te misbruiken voor de economische strijd; ten slotte wordt er gestreden tussen de staten onderling, zowel omdat de naties haar politieke macht als middel gebruiken, om de economische belangen van haar eigen burgers te bevorderen, alsook omdat zij haar economische overmacht en invloed trachten aan te wenden voor de beslechting der internationale geschillen op politiek gebied.
Het zijn voorzeker de uiterste consequenties van de individualistische geest in de economie, die gij, eerbiedwaardige broeders en geliefde zonen, met eigen ogen aanschouwt en betreurt: de vrije concurrentie heeft zichzelf gedood; in de plaats van de vrije handel trad de economische dictatuur; het winstbejag ging aldus over in een ongebreideld streven naar de overmacht; heel het economisch leven is, op afschuwelijke wijze, hardvochtig geworden, onmeedogend en wreed. Daarbij komen de zeer ernstige nadelen, die het gevolg zijn van de vermenging en rampzalige samensmelting der bevoegdheden en functies van het staatsgezag en de economie zelf: een der zwaarste nadelen is wel het neerhalen van de hoogheid van de staat, die, vrij van alle partijdigheid, en alleen bedacht op het algemeen belang en de rechtvaardigheid, als een koning en opperste scheidsrechter hoog moest tronen, maar een slaaf wordt, uitgeleverd en verkocht aan de willekeur en de hebzucht der mensen. En wat de betrekkingen tussen de naties betreft: uit één bron hebben twee verschillende stromingen haar oorsprong genomen: enerzijds het economisch
nationalisme, of ook het
economisch imperialisme; anderzijds het niet minder noodlottige en afschuwelijke financiële i
nternationalisme of
internationaal imperialisme, dat overal waar het voordeel ziet, zijn vaderland vindt.
© 1948, Ecclesia Docens 0159, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum
Vert.: Dr. O. Janssen O.F.M., Dr. L. Zeinstra O.F.M.