• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

DE WEG VAN DE SOCIëTEIT VAN JEZUS TOT VERTROOSTING VAN DE WERELD
Tot de deelnemers aan de 36e algemene Congregatie

Dierbare broeders en vrienden in de Heer, 

Terwijl ik bad en dacht aan wat ik u ging zeggen, dacht ik met bijzondere ontroering terug aan het slotwoord dat de zalige Paulus VI tot ons sprak op onze 32e algemene Congregatie: “Heel goed, heel goed, mijn broeders en zonen. Ga door, in Nomine Domini. Laat ons samen op weg gaan, vrij, gehoorzaam, één in de liefde voor Christus, tot Gods meerdere glorie”. 

De heilige Johannes Paulus II en Benedictus XVI hebben ons eveneens aangemoedigd door ons te “leiden op een manier die onze roeping waardig is” en waartoe wij geroepen zijn (Ef. 4, 1) en “door de weg van deze zending te gaan, in volledige trouw aan uw specifiek charisma, in de kerkelijke en sociale context die het begin van dit millennium kenmerkt. Zoals mijn voorgangers meermaals zeiden, heeft de Kerk u nodig, zij rekent op u en blijft zich tot u richten met vertrouwen, vooral om de fysische en spirituele plaatsen te bereiken waar anderen niet of moeilijk geraken”. 

Samen op weg – vrij en gehoorzaam – op weg in de richting van de periferieën waar anderen niet geraken, “onder de blik van Jezus en kijkend naar de horizon van Gods meerdere glorie, die ons zonder ophouden verrast”.  Een jezuïet is geroepen om “zoals de heilige Ignatius zegt, te denken en te leven in eender welk deel van de wereld waar de dienst aan God en de hulp aan de zielen het meest nodig zijn” (Congr. 304). Het is een feit dat “voor de Sociëteit heel de wereld haar huis moet zijn”, zei Nadal. 

Ignatius schreef aan Borgia over kritiek van jezuïeten, die “engelachtig” genoemd werden (Oviedo en Onfroy) omdat de Sociëteit volgens hen niet goed opgericht was en meer in de geest moest geïnvesteerd worden: de geest die hen leidt, zei Ignatius, “kent de komende stand van zaken van de Sociëteit niet, tenzij het noodzakelijke en substantiële”.  Ik hou veel van de manier waarop Ignatius, naast het substantiële, de dingen zag in hun wording, in hun evolutie. Omdat hij de Sociëteit van iedere verlamming ontdoet en van veel besluiteloosheid bevrijdt.

De Formule  van het Instituut is het “noodzakelijke en substantiële” dat wij alle dagen voor ogen moeten houden, nadat wij de blik gericht hebben op God onze Heer: “de manier om het Instituut te zijn, dat onze weg naar Hem is”. Dat was zo voor de eerste gezellen die voorzagen dat het zo zou zijn “voor hen die ons op deze weg zullen volgen”. Aldus zijn armoede evenals gehoorzaamheid of het feit niet verplicht te zijn tot bepaalde dingen zoals het koorgebed, geen vereisten noch voorrechten, maar een hulp voor de mobiliteit van de Sociëteit om beschikbaar te zijn “de weg van Christus onze Heer te gaan” (Congr. 582), waarbij “de leiding van de Heilige Geest meer zekerheid biedt” dank zij de gelofte van gehoorzaamheid aan de paus (Formule Instituut 3). In de Formule staat dat de intuïtie van Ignatius en de substantie ervan toelaten dat de Constituties insisteren op het feit steeds rekening te houden met “plaatsen, tijden en personen” en dat alle regels – in de mate van het mogelijke – een hulp zijn voor de concrete dingen.

Voor Ignatius betekent op weg gaan niet gewoon maar ronddwalen, maar vertaalt zich dat in iets kwalitatief: het is “winst” en vooruitgang, het is vooruitgaan, iets doen voor de anderen.  Zo drukken de twee Formules van het Instituut het uit, die goedgekeurd werden door Paulus III (1540) en Julius III (1550) wanneer zij de activiteit van de Sociëteit van Jezus centreren op haar verdediging en verbreiding en op het leven en de leer van de mensen. Hier gebruiken Ignatius en zijn eerste gezellen het woord “vooruitgang” (ad profectum) Vgl. Fil. 1, 12.25 , dat het praktisch criterium voor onderscheiding is, eigen aan onze spiritualiteit.

Vooruitgang is niet individualistisch, maar gemeenschappelijk. “Het doel van deze Sociëteit is niet alleen zich bezig te houden met het heil en de volmaaktheid van de ziel van haar leden door middel van Gods genade maar wel, met deze genade intens hulp te bieden aan het heil en de volmaaktheid van de ziel van onze naaste” (Ex. 1, 2). En als in Ignatius’ hart de weegschaal naar één kant overhelde, was het de hulp aan de naaste, zodat hij zelfs kwaad werd als men hem zei dat de reden waarom iemand uit de Sociëteit ging, was “om zijn ziel te redden. Ignatius wou geen mensen die door goed te zijn voor zichzelf, niet in de mogelijkheid waren hun naaste te dienen” (Aicardo I, punt 10, p. 41).  

Vooruitgang ligt in alle dingen. De verwoording van Ignatius drukt een spanning uit: “niet alleen … maar …”; en dit mentale schema dat de spanningen – persoonlijk heil en volmaaktheid enerzijds en heil en volmaaktheid van de naaste anderzijds – vanuit de superieure orde van de genade verenigt, is eigen aan de Sociëteit. De harmonisering ervan en alle spanningen (contemplatie en actie, geloof en rechtvaardigheid, charisma en instituut, gemeenschap en zending …) gebeurt niet door abstracte formules maar wordt in de loop van de tijd verkregen door wat Fabre “onze manier van vooruitgaan” noemde. 

Door in navolging van de Heer op weg te gaan en “vooruit te gaan”, harmoniseert de Sociëteit de spanningen die de verscheidenheid aan personen inhoudt en voortbrengt, een verscheidenheid die de Sociëteit bij elkaar brengt evenals de zendingen die zij ontvangt. Vooruitgang is niet elitair. In de Formule gaat Ignatius te werk door middelen voor een meer universele vooruitgang te beschrijven - middelen die priesterlijk zijn. Maar wij bemerken dat de werken van barmhartigheid als een vaststaand feit beschouwd worden. De Formule zegt: “zonder een hindernis te zijn” voor de barmhartigheid! De werken van barmhartigheid – zorg voor zieken in hospitalen, bedelen en aalmoezen geven, de kleinen onderricht geven, moeilijkheden met geduld verdragen … - waren de levenssfeer waarin Ignatius en zijn eerste gezellen evolueerden en leefden, hun dagelijks brood. Al het overige mocht daarvoor geen hindernis zijn! 

Deze vooruitgang is tenslotte “wat ons meer goed doet”. Het gaat om het “magis”, dit “méér” dat Ignatius stuwt om een proces in gang te zetten, te begeleiden en de werkelijke weerslag ervan in het leven van de mensen te evalueren inzake geloof of rechtvaardigheid of barmhartigheid en naastenliefde. Het “magis” is het vuur, de vurigheid van de actie die wakker schudt wie ingedommeld is. Onze heiligen hebben dat altijd belichaamd. Van de heilige Alberto Hurtado werd gezegd : hij was « een scherpe angel in het ingedommelde vlees van de Kerk ». En dit, tegen de bekoring die Paulus VI noemde “spiritus vertiginis” en De Lubac “spirituele geest van de wereld”. Een bekoring die in de eerste plaats niet moreel is maar spiritueel en ons afleidt van het wezenlijke: dat is vooruitgang, een spoor nalaten, weerslag hebben op de geschiedenis, vooral in het leven van de kleinsten. 

“Mijn Sociëteit is vurigheid”, zei Nadal.  Om de vurigheid aan te wakkeren in de zending om goed te doen aan de mensen in hun leven en hun leer, zou ik deze reflecties in drie punten willen concretiseren; vanaf het moment dat de Sociëteit zich op de missieposten  bevindt waar zij moet zijn, doen zij bijzonder goed aan onze manier van vooruitgaan. Zij zijn verbonden aan de vreugde, aan het kruis en aan onze Moeder de Kerk, en hebben tot doel een stap vooruit te zetten door de belemmeringen weg te nemen die de vijand van de menselijke natuur legt wanneer wij ons in de dienst aan God steeds meer verheffen. 

Nadrukkelijk om vertroosting vragen

Het is altijd mogelijk een bijkomende stap te doen in onze nadrukkelijke vraag om vertroosting. In de twee apostolische exhortaties (Paus Franciscus - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Evangelii Gaudium
Over de verkondiging van het Evangelie in de wereld van vandaag - Naar aanleiding van de Bisschoppensynode 2012 over de nieuwe evangelisatie
(24 november 2013)
en Paus Franciscus - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Amoris Laetitia
Over vreugde van de liefde
(19 maart 2016)
) en in de encycliek Paus Franciscus - Encycliek
Laudato Si
Wees geprezen - over de zorg voor het gemeenschappelijke huis
(24 mei 2015)
, heb ik op de vreugde willen insisteren. In de Oefeningen doet Ignatius zijn vrienden kijken naar “de taak van het troosten”, als een specifiek aspect van de verrezen Christus (GO 224). Het is de taak van de Sociëteit het gelovige volk door onderscheiding te troosten en te helpen, opdat de vijand van de menselijke natuur ons de vreugde niet zou ontnemen: de vreugde van te evangeliseren, vreugde om het gezin, vreugde om de Kerk, vreugde om de schepping … Dat hij ons die niet ontsteelt door ontmoediging ten overstaan van de omvang van het kwaad in de wereld en de misverstanden tussen degenen die zich voornemen goed te doen, en dat hij ze ons niet doet vervangen door een vluchtige vreugde die in de eerste de beste winkel steeds in handbereik is. 

Deze “dienst aan de vreugde en deze spirituele vertroosting” zijn in het gebed verankerd. Zij bestaan erin ons te bemoedigen en iedereen aan te moedigen “God nadrukkelijk om vertroosting te vragen”. Ignatius verwoordt dit op een negatieve manier in de zesde regel van de eerste week, waar hij zegt « tijdens de troosteloosheid de vroegere voornemens niet veranderen” en ons meer toe te leggen op het gebed (GO 319). Dat is goed, want in troosteloosheid geven wij ons rekenschap hoe weinig wij waard zijn zonder die genade of vertroosting (cf GO 324). Het in praktijk brengen en anderen aanleren van het gebed om vertroosting te vragen en af te smeken, is de grootste dienst aan de vreugde. Als iemand zich daar niet waardig toe acht (wat in de praktijk dikwijls voorkomt), dat hij dan ten minste deze vertroosting wil vragen uit liefde voor de boodschap, omdat vreugde tot de evangelische boodschap behoort, en dat hij ze wil vragen uit liefde voor de anderen, voor zijn gezin en iedereen. Men kan geen blijde boodschap brengen met een triest gezicht. Vreugde is geen decoratief surplus, maar een duidelijk teken van de genade: zij wijst erop dat liefde actief, werkzaam, aanwezig is. Daarom mag het streven naar vreugde niet verward worden met het zoeken van een bijzonder effect dat onze tijd kan voortbrengen omdat de consumptie het vereist, maar men streeft naar vreugde omwille van haar existentieel teken: “permanentie”. Ignatius opent de ogen en maakt waakzaam voor de onderscheiding der geesten door het waardeverschil te ontdekken tussen duurzame en voorbijgaande vreugde (Autobiografie 8). De tijd zal het element zijn dat hem de sleutel geeft om de werking van de Geest te erkennen. 

In de Geestelijke Oefeningen wordt “vooruitgang” in het geestelijk leven gegeven door de vertroosting: dat is het feit intens de weg te gaan (cf GO 315) en ook “elke vermeerdering van hoop, geloof en liefde en elke innerlijke blijdschap” (GO 316). Deze dienst van de vreugde heeft de eerste gezellen ertoe gebracht de Sociëteit niet te ontbinden maar vorm te geven met degenen die zich aanboden en  alles spontaan deelden, en dus kenmerkte vreugde hun gemeenschappelijk gebed, het feit samen op zending te gaan en samen te zijn na de terugkeer, in navolging van het leven dat de Heer met Zijn apostelen leidde. Deze vreugde van de expliciete verkondiging van het evangelie – door geloofsverkondiging en beoefening van de rechtvaardigheid en barmhartigheid – drijft de Sociëteit naar buiten, naar alle periferieën. Een jezuïet is een dienaar van de evangelische vreugde, die hij “ambachtelijk” bewerkt door in gesprek te gaan en de geestelijke oefeningen te geven aan één enkele persoon, en hem daarbij te helpen deze “innerlijke plaats” te vinden “waarvan hij de kracht ontdekt van de Geest die hem leidt, bevrijdt en vernieuwt”  , of die hij op een gestructureerde manier bewerkt door werken te organiseren van vorming, barmhartigheid, reflectie, die de institutionele verlenging zijn van het punt waar de persoonlijke wil overschreden wordt en de Geest in actie treedt. M. De Certeau zei terecht: de Oefeningen zijn “de apostolische methode bij uitstek” aangezien zij “de terugkeer naar het hart” mogelijk maken, “naar het principe van volgzaamheid aan de Geest die degene die de oefeningen doet, wekt en stuwt tot persoonlijke trouw aan God” . 

Zich laten bewegen door de gekruisigde Heer

Het is altijd mogelijk een bijkomende stap te zetten door zich te laten bewegen door de gekruisigde Heer, de Heer in persoon en de Heer die aanwezig is in onze broeders die lijden – dat is de grote meerderheid van de mensheid! Pater Arrupe zei: daar waar leed is, daar is de Sociëteit. 

Het Jubileumjaar van de Barmhartigheid is een gunstige tijd om na te denken over de diensten van barmhartigheid. Ik gebruik het meervoud omdat barmhartigheid geen abstract woord maar een levensstijl is die voor het woord eerst de concrete gebaren plaatst die de naaste raken en geïnstitutionaliseerd worden in werken van barmhartigheid. Voor ons die de Oefeningen doen, begint de genade waarmee Jezus ons beveelt op de Vader te gelijken Vgl. Lc. 6, 36 , met de dialoog van de barmhartigheid, die de verlenging is van de dialoog met de Heer, gekruisigd omwille van mijn zonden. Heel de tweede oefening is een meditatie vol gevoelens van schaamte, verwarring, verdriet en tranen van dankbaarheid, wanneer ik zie wie ik ben – door me klein te maken – en wie God is – door Hem te prijzen – Hij, die “mij tot op vandaag in leven heeft gehouden” (GO 61), de Jezus die voor mij aan het kruis hangt. De manier waarop Ignatius barmhartigheid ervaart en verwoordt is van groot persoonlijk en apostolisch profijt en vereist een scherpe en aanzienlijke ervaring van onderscheiding. Onze vader zei tot de heilige Franciscus Borgia: “Wat mij betreft, ik overtuig mij ervan dat ik vroeg of laat een hindernis ben; en ik voel meer tevredenheid en spirituele vreugde in onze Heer door het feit dat ik mijzelf niets kan toeschrijven dat goed lijkt”. Ignatius leefde dus van Gods pure barmhartigheid tot in de kleinste dingen van zijn leven en persoon. En hij voelde dat hoe meer hij een hindernis was, des te meer de Heer hem met goedheid behandelde: “De barmhartigheid van de Heer was zo groot en zo groot de liefelijkheid van zijn genade voor hem, dat hoe meer hij verlangde gekastijd te worden, des te meer God goed was en de schatten van Zijn oneindige gulheid over hem uitspreidde. Daarom geloofde hij dat er op de wereld geen mens was in wie deze twee dingen zozeer samengingen als in hem: het eerste, zo veel te kort te schieten tegenover God; en het andere, zoveel en ononderbroken genaden te ontvangen uit zijn hand”. 

Door zijn ervaring van de barmhartigheid in deze vergelijkende termen uit te drukken – hoe meer hij voelde dat hij de Heer te kort deed, des te meer de Heer zijn genade in hem overvloedig liet zijn – maakt Ignatius de levengevende kracht van de barmhartigheid vrij die wij dikwijls laten verwateren door abstracte verwoordingen en legalistische voorwaarden. De Heer, die met barmhartigheid naar ons kijkt en ons kiest, zendt ons om dezelfde barmhartigheid met heel haar doeltreffendheid te laten toekomen bij de armsten, de zondaars, de uitgestotenen en gekruisigden in de huidige wereld, die lijden onder ongerechtigheid en geweld. Alleen als wij, als persoon en als lichaam (gemeenschap),  de ervaring opdoen van deze genezende kracht in het levend vlees van onze eigen wonden, verliezen wij de angst om ons te laten bewegen door het immense leed van onze broeders en zetten we ons geduldig op weg met ons volk en leren van hen de beste manier om hen te helpen en te dienen (cf alg. Congr. 32 d n 50).

Graag goed doen, meelevend met de Kerk

Het is altijd mogelijk een bijkomende stap te zetten in het graag vervullen van het goede, meelevend met de Kerk, zoals Ignatius zegt. De dienst om te onderscheiden op welke manier wij de dingen doen, is ook eigen aan de Sociëteit. Fabre verwoordde het wanneer hij de genade vraagt dat “al het goede dat kan gerealiseerd, bedacht of georganiseerd worden, zou gedaan worden met een goede en niet met een slechte geest” . Deze genade om te onderscheiden dat het niet volstaat het goede te denken, te doen of te organiseren, maar dat het dient te gebeuren in een goede geest, is wat ons verankert in de Kerk, waarin de Geest werkt en de verscheidenheid van zijn charisma’s voor het algemeen welzijn verspreidt. Fabre zei dat, degenen die de Kerk wilden hervormen, in vele dingen gelijk hadden, maar dat God ze niet wou verbeteren met hun methodes. 

Het is eigen aan de Sociëteit de dingen te doen meevoelend met de Kerk. Dit te doen, zonder zijn vrede en vreugde te verliezen door de zonden die wij zien in ons als persoon of in de structuren die wij gecreëerd hebben, impliceert dat men zijn kruis draagt, armoede en vernederingen ervaart, een domein waarop Ignatius ons bemoedigt te kiezen tussen ze geduldig te verdragen of ze te verlangen.  Daar overduidelijk tegenspraak was, gaf Ignatius het voorbeeld eerst in zichzelf te treden vooraleer te spreken of te handelen, teneinde graag te handelen. Laten we de regels om mee te voelen met de Kerk niet lezen als precieze instructies over controversiële punten (sommige zouden ongepast kunnen lijken) maar als voorbeelden waartoe Ignatius in zijn tijd uitnodigde om in te gaan tegen de antikerkelijke geest door helemaal en vastberaden te neigen naar de kant van onze Moeder de Kerk, niet om een betwijfelbare positie te rechtvaardigen maar om ruimte te creëren waar de Geest op zijn tijd zou kunnen handelen. 

De dienst van het graag doen en van onderscheiding, maakt ons tot mannen van de Kerk – geen klerikale maar kerkelijke mannen “voor de anderen” zonder iets persoonlijk dat isoleert, maar door al wat wij hebben samen te brengen en ten dienste te stellen.

Laten wij niet alleen noch comfortabel op weg gaan, laten wij op weg gaan met “een hart dat zich niet installeert, dat niet op zichzelf teruggeplooid is, maar dat slaat op het ritme van een weg die zich verwezenlijkt met heel het gelovige volk van God” . Laten wij op weg gaan door alles voor allen te zijn en te proberen er enkelen te helpen. Deze soberheid zorgt ervoor dat de Sociëteit het gezicht, het accent en de zijnswijze heeft en altijd kan hebben van alle volken, alle culturen, door zich in allen te integreren, in de eigenheid van elk volk, om met ieder van hen Kerk te maken, het Evangelie te incultureren en alle culturen te evangeliseren.

Slot

Vragen wij Onze-Lieve-Vrouw van de Weg, in een kinderlijk gesprek of als dienaar met zijn meesteres, dat zij bij “de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting” (2 Kor. 1, 3) voor ons ten beste spreekt, opdat Hij ons steeds opnieuw bij zijn Zoon Jezus, plaatst die het kruis van de wereld neemt en ons uitnodigt het met hem te nemen. Vertrouwen wij hem onze “manier van doen” toe opdat zij kerkelijk, ingecultureerd, arm, dienend en vrij van iedere wereldse ambitie zou zijn. Vragen wij onze Moeder elke jezuïet te leiden en te vergezellen met het deel van het gelovige volk van God waar hij naartoe gezonden is, op wegen van  vertroosting, medeleven en onderscheiding. 

Document

Naam: DE WEG VAN DE SOCIëTEIT VAN JEZUS TOT VERTROOSTING VAN DE WERELD
Tot de deelnemers aan de 36e algemene Congregatie
Soort: Paus Franciscus - Toespraak
Auteur: Paus Franciscus
Datum: 24 oktober 2016
Copyrights: © 2016, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk
Vert. uit het Frans (Zenit.org): maranatha-gemeenschap; alineaverdeling en -nummering: redactie
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test