Paus Franciscus - 24 oktober 2016
Het Jubileumjaar van de Barmhartigheid is een gunstige tijd om na te denken over de diensten van barmhartigheid. Ik gebruik het meervoud omdat barmhartigheid geen abstract woord maar een levensstijl is die voor het woord eerst de concrete gebaren plaatst die de naaste raken en geïnstitutionaliseerd worden in werken van barmhartigheid. Voor ons die de Oefeningen doen, begint de genade waarmee Jezus ons beveelt op de Vader te gelijken Vgl. Lc. 6, 36 , met de dialoog van de barmhartigheid, die de verlenging is van de dialoog met de Heer, gekruisigd omwille van mijn zonden. Heel de tweede oefening is een meditatie vol gevoelens van schaamte, verwarring, verdriet en tranen van dankbaarheid, wanneer ik zie wie ik ben – door me klein te maken – en wie God is – door Hem te prijzen – Hij, die “mij tot op vandaag in leven heeft gehouden” (GO 61), de Jezus die voor mij aan het kruis hangt. De manier waarop Ignatius barmhartigheid ervaart en verwoordt is van groot persoonlijk en apostolisch profijt en vereist een scherpe en aanzienlijke ervaring van onderscheiding. Onze vader zei tot de heilige Franciscus Borgia: “Wat mij betreft, ik overtuig mij ervan dat ik vroeg of laat een hindernis ben; en ik voel meer tevredenheid en spirituele vreugde in onze Heer door het feit dat ik mijzelf niets kan toeschrijven dat goed lijkt”. Ignatius leefde dus van Gods pure barmhartigheid tot in de kleinste dingen van zijn leven en persoon. En hij voelde dat hoe meer hij een hindernis was, des te meer de Heer hem met goedheid behandelde: “De barmhartigheid van de Heer was zo groot en zo groot de liefelijkheid van zijn genade voor hem, dat hoe meer hij verlangde gekastijd te worden, des te meer God goed was en de schatten van Zijn oneindige gulheid over hem uitspreidde. Daarom geloofde hij dat er op de wereld geen mens was in wie deze twee dingen zozeer samengingen als in hem: het eerste, zo veel te kort te schieten tegenover God; en het andere, zoveel en ononderbroken genaden te ontvangen uit zijn hand”.