Paus Franciscus - 24 oktober 2016
In de Geestelijke Oefeningen wordt “vooruitgang” in het geestelijk leven gegeven door de vertroosting: dat is het feit intens de weg te gaan (cf GO 315) en ook “elke vermeerdering van hoop, geloof en liefde en elke innerlijke blijdschap” (GO 316). Deze dienst van de vreugde heeft de eerste gezellen ertoe gebracht de Sociëteit niet te ontbinden maar vorm te geven met degenen die zich aanboden en alles spontaan deelden, en dus kenmerkte vreugde hun gemeenschappelijk gebed, het feit samen op zending te gaan en samen te zijn na de terugkeer, in navolging van het leven dat de Heer met Zijn apostelen leidde. Deze vreugde van de expliciete verkondiging van het evangelie – door geloofsverkondiging en beoefening van de rechtvaardigheid en barmhartigheid – drijft de Sociëteit naar buiten, naar alle periferieën. Een jezuïet is een dienaar van de evangelische vreugde, die hij “ambachtelijk” bewerkt door in gesprek te gaan en de geestelijke oefeningen te geven aan één enkele persoon, en hem daarbij te helpen deze “innerlijke plaats” te vinden “waarvan hij de kracht ontdekt van de Geest die hem leidt, bevrijdt en vernieuwt” , of die hij op een gestructureerde manier bewerkt door werken te organiseren van vorming, barmhartigheid, reflectie, die de institutionele verlenging zijn van het punt waar de persoonlijke wil overschreden wordt en de Geest in actie treedt. M. De Certeau zei terecht: de Oefeningen zijn “de apostolische methode bij uitstek” aangezien zij “de terugkeer naar het hart” mogelijk maken, “naar het principe van volgzaamheid aan de Geest die degene die de oefeningen doet, wekt en stuwt tot persoonlijke trouw aan God” .