De eis stellen, dat het burgerlijk gezag naar willekeur zijn bemoeiingen uitstrekke tot de interne aangelegenheden van het gezin, is een ernstige, verderfelijke dwaling. Natuurlijk, als een of ander gezin in zeer grote moeilijkheden verkeert en ten einde raad is, zodat het zichzelf op generlei wijze weet te redden, dan moet van staatswege in die uiterste nood hulp worden geboden: elk gezin op zich is immers een deel van de staat. Evenzo moet het staatsgezag, indien ergens binnen de muren van het gezin de wederzijdse rechten op ernstige wijze geschonden worden, aan ieder zijn recht verzekeren: hiermee immers eigent het zich niet de rechten der burgers toe, maar beschermt en beveiligt ze, wat zijn recht en plicht is. Verder evenwel mag de burgerlijke overheid niet gaan: deze grenzen overschrijden is in strijd met de natuur. Het vaderlijk gezag is van die aard, dat de staat het zich niet mag toe-eigenen noch vernietigen, omdat het eenzelfde gemeenschappelijke oorsprong heeft als het leven zelf van de mens. De kinderen zijn iets van de vader en als het ware een uitbreiding van zijn persoon: en strikt genomen, worden zij niet door zichzelf, maar door de huishoudelijke gemeenschap, waarin zij geboren zijn, leden van de burgerlijke maatschappij. En dit wel om deze reden, dat de kinderen
“van nature iets van de vader zijn.... voordat zij het gebruik van hun vrije wil hebben, staan zij onder de zorg der ouders.”
H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q X a XII Als dus de socialisten in plaats van de ouderlijke zorg staatsvoorziening willen invoeren, handelen zij
tegen de natuurlijke gerechtigheid en verbreken zij de samenhang van het gezin.