Paus Leo XIII - 15 mei 1891
Deze rechten nu, die de mens als individu bezit, blijken nog hechter gefundeerd te zijn, als zij beschouwd worden in verband en samenhang met de plichten van de mens in zijn gezinsleven.
Zonder twijfel staat het een ieder bij het kiezen van een levensstaat volkomen vrij, aan één van beide de voorkeur te geven, of wel Jezus Christus’ raad op te volgen over de maagdelijke staat óf wel zich te verbinden door de huwelijksband. Geen menselijke wetten kunnen het natuurlijk en oorspronkelijk recht om te huwen de mens ontnemen, noch het hoofddoel van het huwelijk, door Gods gezag in den beginne vastgesteld, hoe dan ook beperken: ”Wast aan en vermenigvuldigt u.” (Gen. 1, 28) Ziedaar dan het huisgezin, de huiselijke maatschappij, die, hoe klein dan ook, toch een maatschappij is in de volle zin van het woord en zelfs voorafgaat aan elk staatsverband; en daarom moet zij ook een aantal eigen rechten en plichten hebben, geheel en al onafhankelijk van de staat. Het eigendomsrecht, dat zoals wij bewezen hebben, door de natuur aan de mens als individu is verleend, moet dus ook toegekend worden aan de mens als hoofd van het gezin: zelfs is dit recht hier te sterker, naarmate de menselijke persoon in gezinsverband meer belangen bevat.