• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Dat echter God de aarde aan het mensdom in zijn geheel heeft gegeven, om er nut en voordeel uit te trekken, dit kan zeker op generlei wijze een beletsel zijn voor het privaatbezit. Want dat God de aarde als gemeen goed aan de mensen gegeven heeft, betekent niet, dat volgens Zijn bedoeling het eigendom er van bij allen tezamen zou zijn, maar dat Hij aan niemand in het bijzonder een deel ten bezit heeft aangewezen, terwijl Hij de afbakening der particuliere eigendommen overliet aan de persoonlijke inspanning der mensen en de instellingen der volkeren.

Overigens, hoe ook de aarde onder particulieren verdeeld zij, altijd blijft zij ten dienste staan van het gemeenschappelijk nut van alle mensen, aangezien er geen sterveling is, of hij wordt door de opbrengst der aarde gevoed. Wie verstoken is van vermogen, vult dit aan door arbeid: zo kan men naar waarheid zeggen, dat het middel, om zich levensonderhoud te verschaffen, enkele en alleen bestaat in de arbeid, welk men verricht of op eigen grond of in een of ander bedrijf tegen een loon, dat ten slotte alleen geput wordt uit de rijke opbrengst der aarde en daarvoor weer wordt ingeruild.

In dit alles ligt een nieuw bewijs, dat het privaatbezit geheel in overeenstemming is met de natuur. Wel immers schenkt de aarde in rijke overvloed alles, wat vereist wordt tot instandhouding en vervolmaking vooral van het leven, maar uit zichzelf, zonder door de mens bebouwd en verzorgd te worden, zou zij die dingen niet kunnen voortbrengen. Welnu, daar de mens de inspanning van de geest en de krachten van zijn lichaam ten beste geeft, om zich de goederen der natuur te verwerven, ontstaat juist hierdoor een band tussen hem en dat deel van de stoffelijke natuur, dat hij bewerkt heeft en waarop hij de stempel van zijn persoonlijkheid als het ware heeft ingedrukt: zodat het alleszins gerechtvaardigd moet heten, als hij dat gedeelte in eigendom bezit en het niemand vrijstaat, hem hoe dan ook in zijn recht te krenken.

De kracht dezer bewijzen is zó duidelijk, dat het verwonderlijk mag schijnen, hoe sommigen het er niet mee eens zijn en verouderde theorieën weer gangbaar willen maken. Zij kennen het individu wel het gebruik toe van de grond en de velerlei opbrengsten van de bodem, maar dat hij als eigenaar zou mogen bezitten de grond, waarop hij gebouwd heeft of het land, door hem bewerkt - dat recht ontkennen zij beslist. En met dit te ontkennen zien zij niet in, dat daardoor de mens onrechtvaardig zou beroofd worden van hetgeen hij door zijn arbeid heeft tot stand gebracht. Immers een stuk land, ontgonnen door de arbeid en de bekwaamheid van de bewerker, verandert geheel van gedaante: van bosgrond wordt het bouwland, van onvruchtbaar vruchtbaar. En alles wat de grond beter maakt, is zó met die grond één geworden en er zó in bewerkt, dat het voor het grootste deel onmogelijk er van te scheiden is. Zou het nu niet strijden met de rechtvaardigheid, als iemand zich meester maakt en geniet van datgene, waaraan een ander zijn beste krachten heeft gewijd? Gelijk het gevolg behoort bij de oorzaak, die het voortbracht, zo dient ook de vrucht van de arbeid in het bezit te blijven van hem, die de arbeid presteerde.

Met recht derhalve heeft het ganse mensdom zich niet in het minst laten beïnvloeden door de afwijkende meningen van enkelen, maar door de naarstige beschouwing van de natuur vond het in de natuurwet zelf de grondslag voor de verdeling der goederen en door de praktijk van alle eeuwen heeft het de privaateigendom gewettigd als zijnde volkomen in overeenstemming met de natuur van de mens en met een vreedzame en rustige samenleving. En de burgerlijke wetten, die, wanneer zij rechtvaardig zijn, haar kracht ontlenen aan de natuurwet, bevestigen dit recht, waarover wij spreken en beschermen het desnoods met de sterke arm. Datzelfde recht is bekrachtigd door het gezag der goddelijke wetten, die ten strengste verbieden het goed van een ander ook maar te begeren: "Gij zult de huisvrouw van uw naaste niet begeren, noch zijn huis, noch zijn akker, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets van alles wat hem toebehoort." (Deut. 5, 21)

Document

Naam: RERUM NOVARUM
Over kapitaal en arbeid
Soort: Paus Leo XIII - Encycliek
Auteur: Paus Leo XIII
Datum: 15 mei 1891
Copyrights: © 1961, Ecclesia Docens (0158) 5e druk, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum
Vert.: p. fr. L. Zeinstra ofm; tussentitels: redactie Ecclesia Docens
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test