Paus Leo XIII - 15 mei 1891
De Kerk zal het nooit en in geen enkel opzicht aan haar medewerking laten ontbreken en zal des te meer hulp kunnen bieden, naarmate zij vrijer is in haar optreden; mogen vooral zij dit goed begrijpen, wier plicht het is het algemeen welzijn te behartigen. De bedienaren van de godsdienst moeten al hun geestkracht en werkzaamheid ontplooien. Terwijl gij, eerbiedwaardige broeders, hen voorgaat door uw gezagvol woord en voorbeeld, moeten zij de mensen van iedere stand de grote levenswetten van het Evangelie onophoudelijk inprenten en naar best vermogen werken aan het heil der volkeren, vóór alles echter er naar streven, dat de liefde, de heerseres en koningin aller deugden, bewaard blijve in hen zelf en gewekt worde in de harten van anderen, van groten zowel als van kleinen. De zo vurig begeerde redding is immers vooral te verwachten van een grote uitstorting der liefde, der christelijke liefde, die de samenvatting is van alle wetten van het Evangelie, en die, altijd bereid zich op te offeren voor het heil van anderen, de mens het onfeilbare tegengif biedt voor de hovaardij der wereld en ongeregelde eigenliefde, die liefde, wier werking en goddelijke trekken de apostel Paulus met woorden tekent: “De liefde is geduldig, is goedertieren; zij zoekt zichzelve niet; alles duldt zij; alles verduurt zij.” (1 Kor. 13, 4-7)
Als onderpand der goddelijke gunsten en als bewijs onzer welwillendheid schenken wij aan ieder uwer, eerbiedwaardige broeders, en aan uw geestelijkheid en gelovigen met innige liefde in de Heer de apostolische zegen.
Gegeven te Rome, bij Sint Pieter, de 15e Mei 1891, in het veertiende jaar van ons pausschap.
Paus Leo XIII