Paus Leo XIII - 15 mei 1891
Soms kunnen zich omstandigheden voordoen, dat de wet met recht dit soort verenigingen verbiedt: wanneer zij bijv. krachtens haar instelling een doel beogen, dat klaarblijkelijk in strijd is met de goede zeden, de rechtvaardigheid of de veiligheid van de staat. In deze gevallen zal de staat het recht hebben de oprichting van die verenigingen te verbieden en eveneens reeds bestaande op te heffen. Evenwel moet hij hier met de grootste omzichtigheid te werk gaan, om geen inbreuk te maken op de rechten der burgers, en onder voorwendsel van het algemeen belang niets vast te stellen, wat strijdig is met de rede. In zoverre immers is men verplicht de wetten te gehoorzamen, als zij overeenstemmen met de gezonde rede en dus met de eeuwige wet Gods. ( “De menselijke wet heeft in zoverre kracht van wet, als zij overeenstemt met de gezonde rede, en dan is het ook duidelijk, dat zij een uitvloeisel is van de eeuwige wet. In zoverre zij van de gezonde rede afwijkt, wordt de wet onrechtvaardig genoemd en heeft niet het karakter van een wet, maar veeleer van een zekere gewelddadigheid”, H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II q. XCIII, a. III ad 2)