• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Het is echter goed enige punten van meer belang met name te behandelen. Eerste plicht van de staat is de privaateigendom door het gezag en de steun der wetten te beschermen. En vooral nu de begeerlijkheid zo heftig is ontbrand, moet het volk binnen de grenzen van zijn plicht gehouden worden; want wel is het geoorloofd naar verbetering te streven, als niet tekort wordt gedaan aan de rechtvaardigheid, maar aan een ander het zijne te ontnemen en onder het voorwendsel ener onzinnige gelijkheid zich het bezit van een ander toe te eigenen, dat wordt door de rechtvaardigheid verboden en is ook in strijd met het algemeen belang. Zeker verreweg het grootste deel der werklieden wil niet anders dan door eerzame arbeid, zonder iemand onrecht te doen, een beter lot verkrijgen; evenwel zijn er ook velen, die geheel doortrokken van verkeerde opvattingen en begerig naar omwenteling alles er op aanleggen, om onlusten te verwekken en anderen tot daden van geweld aan te sporen. Het staatsgezag moet hier dus tussen beide treden, de opruiers beteugelen en zo de arbeidersklasse voor moreel bederf en de wettige eigenaars voor gevaar van beroving behoeden.
Te langdurige of te zware arbeid en een te laag geoordeeld loon zijn niet zelden oorzaak, dat de arbeiders volgens afspraak de arbeid neerleggen en vrijwillig tot werkloosheid overgaan. Dit euvel, dat veel voorkomt en ernstig is, moet van staatswege verholpen worden, omdat zulk een staking niet slechts de patroons en de arbeiders zelf schade brengt, maar ook de handel en de belangen van de staat benadeelt; en daar men bij een staking zo gemakkelijk overslaat tot daden van geweld en onlusten, wordt dikwijls de openbare orde in gevaar bracht. Door wettelijke maatregelen dit kwaad voorkomen en zorgen, dat het niet kan uitbreken door tijdig de oorzaken van een dreigend conflict tussen patroons en arbeiders weg te nemen, dat is hier het krachtigste en heilzaamste middel.
Onder de talrijke arbeidsbelangen, die de staat verder moet beschermen, staan zijn geestelijke belangen vooraan. Immers het leven op aarde, hoe goed en begerenswaard, vormt op zich niet het einddoel, waarvoor wij geboren zijn: het is slechts een weg en een middel, om het leven der ziel te vervolmaken door de kennis van de waarheid en de liefde tot het goede. Juist de ziel draagt in zich het beeld en de gelijkenis Gods en is de zetel van de heerschappij, welke de mens moet uitoefenen over lagere schepsels en waardoor hij alle landen en zeeën dienstbaar moet maken aan zijn nut: “Vervult de aarde en onderwerpt ze aan u en heerst over de vissen der zee en over de vogelen des hemels en over alle dieren, welke zich bewegen op aarde.” (Gen. 1, 28) In dit opzicht zijn alle mensen gelijk en is er geen verschil tussen rijk en arm, heer en dienaar, vorst en onderdaan. “Hij is toch dezelfde Heer voor allen.” (Rom. 10, 12) Niemand mag de waardigheid van de mens, waarover God zelf “met grote eerbied” beschikt, ongestraft krenken, noch hem belemmeren in zijn streven naar die volmaaktheid, waaraan het eeuwig leven in de hemel beantwoordt. Zelfs staat het de mens niet vrij, ook al zou hij het willen, zich in dit opzicht in strijd met zijn natuur te laten behandelen noch zijn ziel aan slavernij prijs te geven: immers het gaat hier niet om rechten, waarover de mens vrije beschikking heeft, maar om plichten jegens God, die nauwgezet moeten onderhouden worden.

Hieruit volgt, dat niet mag gewerkt worden op Zon- en feestdagen. Geen toegeven aan vadsig nietsdoen is hiermee bedoeld, nog veel minder het door velen gewenste vrij-zijn, dat ondeugden aankweekt en geld doet verspillen, maar een rust, geheiligd door de godsdienst. Rust, verbonden met godsdienst, onttrekt de mens aan de arbeid en de beslommeringen van het dagelijkse leven, om hem zo te brengen tot de overdenking der hemelse goederen en tot het onderhouden van de eredienst, rechtmatig verschuldigd aan de eeuwige God. Dit is vooral de betekenis en het doel van het nemen van rust op Zon- en feestdagen. In het Oud Verbond heeft God dit door een afzonderlijke wet bekrachtigd: “Wees indachtig, dat gij de sabbatdag heiligt” (Ex. 20, 8), en tevens door eigen daad geleerd, doordat Hij aanstonds na de mens geschapen te hebben, die geheimzinnige rust nam: “Hij rustte op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had.” (Gen. 2, 2)

Wat nu betreft de bescherming van de lichamelijke en stoffelijke belangen, moet allereerst de overheid de ongelukkige arbeiders redden uit de meedogenloze handen van hebzuchtige mensen, die personen, als waren het zaken, schaamteloos uitbuiten voor eigen gewin. Immers zóveel werk eisen, dat de geest door de overmatige arbeid verstompt en tevens het lichaam onder de vermoeienis bezwijkt, is onrechtvaardig, onmenselijk. Zoals zijn gehele wezen, zo is ook de werkkracht in de mens aan bepaalde, niet te overschrijden grenzen gebonden. Die werkkracht wordt wel verhoogd door ze te oefenen en te gebruiken, op deze voorwaarde evenwel, dat men van tijd tot tijd met werken ophoudt en rust neemt. Derhalve moet gezorgd worden, dat de dagelijkse arbeid niet langer worde voortgezet, dan de krachten veroorloven. De duur der rusttijden moet beoordeeld worden naar de verschillende soorten van werk, naar de omstandigheden van tijd en plaats en naar de gezondheidstoestand van de arbeiders. De arbeiders, die werkzaam zijn in steengroeven of ijzer, koper en anders soortgelijke stoffen, in de ingewanden der aarde verborgen, opdelven, moeten de grotere zwaarte en het voor de gezondheid schadelijke van hun arbeid vergoed krijgen door kortere arbeidsduur. Ook moet gelet worden op de tijd van het jaar, omdat niet zelden hetzelfde soort werk in het ene jaargetijde gemakkelijk te verrichten is, maar in een ander onmogelijk of slechts met de grootste moeite.

Ten slotte, wat een volwassen en krachtig man kan doen en bereiken, dat mag men billijkerwijze niet eisen van vrouwen en kinderen. Vooral, wat de kinderen betreft, moet men er met zorg voor waken, dat zij niet een plaats krijgen op de werkplaats, voordat zij door de jaren lichamelijk, verstandelijk en geestelijk voldoende ontwikkeld zijn. Want de ontluikende krachten der jeugd worden, gelijk opkomend groen, geknakt, door ze te vroeg aan het werk te zetten: en dan zal het gedaan zijn met de gehele verdere ontwikkeling van het kind. Zo zijn bepaalde soorten van werk niet geschikt voor vrouwen, van nature geroepen tot de arbeid in het gezin; en deze arbeid beschut het best haar waardigheid als vrouw en bevordert van nature de opvoeding van de kinderen en het geluk van het gezin. In het algemeen gelde als regel, dat aan de arbeiders zo veel rust geschonken moet worden, als nodig is, om hun de krachten te hergeven, door de arbeid verbruikt; want het doel van de rust is, de door het werk uitgeputte krachten te vernieuwen. Bij elk contract, dat gesloten wordt tussen patroons en arbeiders, behoort deze uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde, dat beiderlei soort van rust gewaarborgd zij; want het zou tegen de zedenwet zijn, een andere overeenkomst te treffen, omdat het aan niemand geoorloofd is verwaarlozing te eisen of te beloven van plichten, die de mens verbinden tegenover God of zichzelf.

Wij komen hier tot een punt van heel groot belang; en een goed begrip hiervan is noodzakelijk, om het juiste midden te houden. Immers, zo redeneert men, het bedrag van het loon wordt in vrije overeenkomst vastgesteld; als derhalve de patroon het overeengekomen loon heeft uitbetaald, dan heeft hij klaarblijkelijk ten volle aan zijn verplichting voldaan en is verder tot niets meer gehouden. Alleen dan, zo zegt men, geschiedt onrecht, als de patroon in gebreke blijft het loon volledig uit te betalen of de arbeider weigert het aangenomen werk geheel te verrichten; alleen in deze gevallen zou dan de staat tussen beide mogen komen, om ieders recht te handhaven, maar in geen enkel ander geval. – Als men de zaken billijk beschouwt, zal men met deze redenering niet licht noch geheel en al instemmen, omdat zij niet in alle opzichten volledig is; er ontbreekt een overweging aan van het grootste gewicht. Arbeiden immers is zich inspannen, om die goederen te verwerven, welke noodzakelijk zijn voor de verschillende levensbehoeften, allereerst voor de instandhouding van het leven zelf: “In het zweet uws aanschijns zult hij het brood eten.” (Gen. 3, 19) ’s Mensen arbeid heeft bijgevolg van nature een tweevoudig karakter: hij is vooreerst persoonlijk, omdat de werkkracht vast zit aan de persoon en het volle eigendom is van hem, door wie deze wordt uitgeoefend en tot wiens nut hij bestemd is; vervolgens is de arbeid ook noodzakelijk, omdat de mens de vrucht van zijn arbeid nodig heeft voor de instandhouding zijns levens. Welnu, het leven in stand te houden gebiedt de natuurwet, waaraan men zich in geen geval mag onttrekken.

Als men nu alleen ziet naar het persoonlijkheidskarakter van de arbeid, dan staat het de arbeider zonder twijfel volkomen vrij bij de overeenkomst genoegen te nemen met een karig loon; gelijk hij immers vrijwillig zijn arbeid aanbiedt, zo is hij er ook vrij in, tevreden te zijn met een schraal of zelfs met helemaal geen loon voor zijn arbeid.

Geheel anders moet het oordeel luiden, als men behalve op het persoonlijkheidskarakter van de arbeid ook let op zijn noodzakelijkheidskarakter, dat wel logisch, maar niet in werkelijkheid van het eerste kan gescheiden worden. Zijn leven in stand houden, is inderdaad een algemene plicht, die ieder afzonderlijk bindt, en zich daaraan onttrekken, is misdadig. Daaruit volgt noodzakelijk het recht op het verwerven der middelen, waardoor het leven wordt in stand gehouden; welnu slechts het loon, door arbeid verkregen, verleent de ondergeschikte de beschikking over die middelen.

Laat het dus waar zijn, dat arbeider en patroon vrij tot overeenstemming kwamen met name wat betreft het bedrag van het loon, altijd blijft daarbij van kracht de eis der natuurlijke rechtvaardigheid, dringender en ouder dan de vrije wil der contracterende partijen, dat nl. het loon niet ontoereikend mag zijn voor het onderhoud van een sober en oppassend werkman. En gesteld dat een werkman, door nood gedwongen of uit vrees voor erger hardere voorwaarden aanvaardt en die zelfs tegen zijn wil wel moet aanvaarden, omdat zij door de patroon of de aannemer worden opgedrongen, dan ondergaat die werkman geweld, waartegen de rechtvaardigheid in verzet komt.

Evenwel bij deze en alle dergelijke zaken, als bijv. hoe lang de arbeidstijd moet zijn in elke tak van bedrijf, welke hygiënische maatregelen, vooral in fabrieken, dienen getroffen te worden, moet de overheid niet te onpas ingrijpen, vooral daar de omstandigheden van zaken, tijden en plaatsen zeer verschillend kunnen zijn; beter zal het zijn, deze zaken over te laten aan het oordeel der verenigingen, waarover wij aanstonds nog zullen spreken of een andere weg in te slaan om de belangen der arbeiders naar behoren de beveiligen, zo nodig met bescherming en steun van de staat.

Als de arbeider een loon ontvangt, ruim genoeg om daarmee zichzelf en zijn vrouw en kinderen behoorlijk te kunnen onderhouden, zal hij licht, als hij verstandig is, de spaarzaamheid beoefenen en zorgdragen – waartoe de natuur zelf hem schijnt aan te sporen – dat na aftrek van zijn uitgaven, nog iets overblijve, waardoor hij tot een bescheiden vermogen kunne geraken. Immers wij hebben reeds gezien, dat het vraagstuk, dat ons bezig houdt, niet op afdoende wijze kan opgelost worden, als niet de onschendbaarheid van het eigendomsrecht aangenomen wordt en vaststaat. Daarom moeten de wetten dit recht in de hand werken en naar vermogen het streven naar eigen bezit bij een zo groot mogelijk deel van het volk bevorderen.

Hiervan zullen heerlijke voordelen het gevolg zijn, op de eerste plaats zeer zeker een meer billijke verdeling der goederen. De geweldige ommekeer in het maatschappelijk leven heeft de burgers in twee klassen verdeeld, tussen welke een onmetelijke kloof ligt. Aan de ene kant een klasse overmachtig, omdat zij overrijk is, daar zij alleen de nijverheid en de handel geheel beheerst, alle bronnen van welvaart tot haar nut en voordeel benut en bovendien niet weinig invloed heeft op het staatsbestuur. Aan de andere kant de grote massa der armen en maatschappelijk-zwakken, met de verbittering in het hart en altijd bereid tot onlusten. Als nu door het vooruitzicht op enig grondbezit de ijver van het volk geprikkeld wordt, dan zal langzamerhand de ene klasse dichter komen te staan bij de andere en de kloof verdwijnen tussen buitensporige rijkdom en uiterste armoede. – Bovendien zal de opbrengst van de grond rijker zijn. Immers, wanneer de mensen weten, dat zij hun eigen grond bewerken, dan leggen zij een veel grotere werklust en inspanning aan de dag; ja, zij beginnen zich geheel te hechten aan de grond, door eigen hand bewerkt, waarvan zij niet slechts levensonderhoud, maar zelfs een zekere welvaart voor zich en de hunnen verwachten. Iedereen ziet, hoezeer deze verhoogde werklust de opbrengst zal doen stijgen en de nationale welvaart vergroten. En op de derde plaats zal hieruit dit voordeel vloeien, dat de mensen niet spoedig het land zullen verlaten, waarin zij geboren werden en het levenslicht aanschouwden; immers zij zouden niet wegtrekken naar een vreemd land, indien het eigen land hun de mogelijkheid bood van een draaglijk bestaan.

Die voordelen echter kunnen niet bereikt worden, tenzij op deze voorwaarde, dat het privaat vermogen niet uitgeput worde door buitensporige directe en indirecte belastingen. Daar immers het recht op eigendommen niet stamt uit een menselijke wet, maar uit de natuur, kan het staatsgezag het niet afschaffen, maar slechts de uitoefening er van regelen en met het algemeen welzijn in overeenstemming brengen. Het zou derhalve handelen tegen recht en menselijkheid, indien het in de vorm van belastingen meer dan billijk is zou onttrekken aan het bezit der individuen.

Document

Naam: RERUM NOVARUM
Over kapitaal en arbeid
Soort: Paus Leo XIII - Encycliek
Auteur: Paus Leo XIII
Datum: 15 mei 1891
Copyrights: © 1961, Ecclesia Docens (0158) 5e druk, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum
Vert.: p. fr. L. Zeinstra ofm; tussentitels: redactie Ecclesia Docens
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test