Paus Leo XIII - 15 mei 1891
Goederen in privaat-eigendom te bezitten is, zoals wij zo juist zagen, een natuurlijk recht van de mens; en van dit recht gebruik maken, vooral in de samenleving, is niet alleen geoorloofd, maar volstrekt noodzakelijk. “Het is de mens geoorloofd eigendom te bezitten. Het is zelfs noodzakelijk voor het leven van de mens.” H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II q. LXVI, a. II
Maar wanneer nu de vraag gesteld wordt, hoe men van de goederen gebruik moet maken, dan antwoordt op haar beurt de Kerk zonder enige aarzeling: “Wat dit betreft, de mens moet de stoffelijke goederen niet als eigene bezitten, maar als gemeenschappelijke, zó, dat men er gemakkelijk van meedeelt aan anderen, die in nood verkeren. Daarom zegt de apostel: beveel aan de rijken dezer wereld... gemakkelijk te geven en mede te delen.” H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II q. LXV, a II Niemand natuurlijk behoeft anderen te helpen van datgene, wat hij zelf of de zijnen ten gebruike nodig hebben; zelfs is hij niet verplicht aan anderen te geven, wat hem onmisbaar is, om zijn stand op behoorlijke en passende wijze op te houden. “Niemand immers is verplicht beneden zijn stand te leven.” H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II q. XXXII, a. VI Maar wanneer voldoende gezorgd is voor de behoefte en de stand, dan is het plicht de armen te doen delen in datgene, wat over is. “Geeft hetgeen over is als aalmoes.” (Lc. 11, 41)
Dat is geen plicht van rechtvaardigheid, behalve bij uiterste nood, maar van christelijke naastenliefde, waarvan de nakoming niet langs gerechtelijke weg kan gevorderd worden. Maar boven de menselijke wetten en uitspraken staat de wet en uitspraak van Christus, die God is en op velerlei wijzen de gewoonte om aalmoezen te geven aanraadt: “Het is zaliger te geven dan te krijgen.” (Hand. 20,35) Hij zal de aalmoes geschonken of geweigerd aan de armen beschouwen als aan Hem zelf geschonken of geweigerd. “ Wat gij voor één van Mijn geringste broeders gedaan hebt, dat hebt gij voor Mij gedaan.” (Mt. 25, 40) Van het bovenstaande is het volgende de korte samenvatting: Al wie van Gods milddadigheid een grotere overvloed ontving hetzij van stoffelijke en uitwendige, hetzij van geestelijke goederen, heeft ze ontvangen, om ze tot eigen vervolmaking, en tevens, als bedienaar der goddelijke Voorzienigheid, tot nut van andere aan te wenden. “Wie derhalve de gave des woords bezit, wachte zich wel te zwijgen; wie overvloed bezit, wake er voor, dat hij niet verflauwe in barmhartige weldadigheid; wie de kunst van besturen verstaat, streve er met kracht naar, om zijn naaste in het nut en voordeel daarvan te doen delen.” H. Paus Gregorius de Grote, Homilieën over de Evangelies, In Evangelium Homiliae. IX, n. 7 (PL 76, 1109).