Paus Leo XIII - 15 mei 1891
Maar de Kerk, voorgelicht en geleid door Jezus Christus, zoekt meer te bereiken en door hoger volmaaktheid voor te schrijven, beoogt zij de ene klas zo nauw mogelijk in vriendschap aan de andere te verbinden.
Wij kunnen geen juist begrip en waardering hebben van de aardse dingen, als onze geest het oog niet richt op het andere, eeuwige leven: als dat niet meer bestond, dan zou onmiddellijk het wezen en ware begrip van zedelijkheid teniet gaan; ja zelfs de gehele wereldorde werd een onoplosbaar raadsel, ondoorgrondelijk voor elk menselijk onderzoek. Wat derhalve de natuur ons reeds leerde, dat is tevens een leerstuk van het christendom, waarop het wezen van geheel onze godsdienst als op zijn grondslag rust, dat wij nl. dan pas in waarheid zullen leven, als wij uit dit leven zijn heengegaan. God toch heeft ons niet geschapen voor de broze en vergankelijke goederen van dit leven, maar voor de eeuwige goederen des hemels en Hij gaf ons de aarde als ballingsoord, niet als blijvende woonplaats. Of men nu overvloed heeft of verstoken is van rijkdom en zogenaamde goederen, dat maakt volstrekt geen verschil voor de eeuwige zaligheid; maar op welke wijze men ze gebruikt, dat is van het hoogste belang. De velerlei kwellingen, waaruit ons sterfelijke leven als het ware is samengeweven, heeft Jezus Christus door Zijn overvloedige verlossing geenszins weggenomen, maar omgevormd tot prikkels voor deugd en bronnen van verdiensten: en wel zó, dat geen sterveling de eeuwige beloning kan bemachtigen, als hij niet de bloedige voetstappen van Jezus Christus drukt. “Lijden wij met Hem, dan zullen wij ook met Hem heersen.” (2 Tim. 2, 12) Door zelf het lijden en de kwellingen vrijwillig op zich te nemen, heeft Hij op wonderbare wijze de bitterheid van kwelling en lijden verzoet; en niet alleen door Zijn voorbeeld, maar ook door Zijn genade en het vooruitzicht op het eeuwige loon heeft Hij het doorstaan van smarten vergemakkelijkt. “Want de tijdelijke lichte verdrukking verwerft ons een onovertroffen eeuwig gewicht van heerlijkheid.” (2 Kor. 4, 17)
De rijken worden er dus op gewezen, dat rijkdommen geen vrijdom van lijden meebrengen, noch het verkrijgen van de eeuwige gelukzaligheid vergemakkelijken, maar veeleer belemmeren Vgl. Mt. 19, 23.24 ; dat het ongewoon dreigen van Jezus Christus de rijken met schrik moet vervullen Vgl. Lc. 6, 24.25 ; dat zij eens aan de goddelijke Rechter zeer strenge rekenschap over het gebruik van hun vermogen moeten afleggen.