
Paus Pius XII - 20 oktober 1939
Toen Christus de Heer - zo verhaalt het Evangelie - aan het kruis werd genageld, "viel er duisternis neer over heel de aarde". (Mt. 27, 45) Dat lijkt wel een somber zinnebeeld van hetgeen gebeurd is en nog voortdurend gebeurt, wanneer de ongelovigen in de nevel van hun verblinding en hun hovaardig zelfvertrouwen de verbanning van de goddelijke Verlosser bewerken uit het moderne leven en vooral uit het openbare leven, en wanneer zij tegelijk met het geloof in Christus ook het geloof in God doen verflauwen. En ziehier de gevolgen daarvan. Alle zedelijke beginselen en normen, volgens welke men in vroeger tijd het particuliere en openbare leven beoordeelde, zijn als in onbruik geraakt. Verder, na de zo hoog geprezen totale ‘verleking’ van de staat, die met de dag rasser vorderingen gemaakt heeft, en na de absolute doorvoering daarvan, die de mensen, het gezin en heel de staat aan de versterkende en weldadige invloed van God en de Kerk onttrokken heeft, komen dagelijks duidelijker en droeviger de tekenen en de sporen van de bederfbrengende dwaling van het oude heidendom weer te voorschijn. Dat is ook het geval in streken, waar gedurende zovele eeuwen het licht van de christelijke beschaving geschitterd heeft. "Duisternis viel, toen men Jezus gekruisigd had". Getijdengebed, Brevarium Romanum, Parasc., respons. IV