Paus Pius XII - 20 oktober 1939
SUMMI PONTIFICATUS Over de eenheid van de menselijke maatschappij |
|||
► | INLEIDEND GEDEELTE | ||
► | Onder het teken van Christus-Koning | ||
► | De dringendste plicht, de edelste taak |
Daar bestaat, eerbiedwaardige broeders, zeker geen dringender plicht, dan de plicht om de mensen van onze tijd "de ondoorgrondelijke rijkdom van Christus te verkondigen". (Ef. 3, 8) Daar bestaat wel geen edeler taak dan de banier van de goddelijke koning te ontplooien en hoog te laten uitwapperen voor hen, die bedrieglijke vanen zijn nagelopen, en blijde tot het zegevierende kruis terug te voeren, degenen die het jammerlijk in de steek hebben gelaten. Als men dus zovele broeders en zusters aanschouwt, die verblind door dwaling, verwekelijkt door hartstochten, misleid door vooroordelen zijn afgedwaald van het ware geloof in God en het heilbrengend Evangelie van Christus, wie zou dan niet zijn hart van liefde voelen branden, en niet met geestdrift en vreugde hun te hulp snellen? Welk soldaat van Christus, hetzij priester of leek, zou zich niet opgewekt gevoelen tot groter waakzaamheid en tot vuriger verdediging van onze zaak, als hij de benden van Christus' vijanden voortdurend dreigender ziet aangroeien, en als hij de woordvoerders van die leugenleer aanschouwt, die de levenwekkende waarheid en kracht van het christelijk geloof ontkennen, of praktisch uit het leven verdringen; die met heiligschennende hand de tafelen van Gods geboden aan stukken willen breken, om in de plaats daarvan andere wetten te stellen, waarin de zedelijke beginselen van de openbaring op de Sinaï en de goddelijke geest van Christus' kruis en van de bergrede totaal verworpen worden? Allen zien het ongetwijfeld, met droefheid in het hart, dat de kiemen van deze dwalingen een doodbrengende oogst doen rijpen bij degenen, die in tijden van rust en veiligheid zich als volgelingen van Christus voordeden, maar die, als het nodig wordt onwrikbaar stand te houden, te strijden, te lijden, bedekte of openlijke vervolging te verduren, zich als louter naam-christenen aarzelend, laf en kleinmoedig tonen, en uit vrees voor de offers, die het christelijk geloof van hen vordert, de kracht niet hebben om in de bloedige voetsporen van de goddelijke Verlosser te treden.