28 oktober 1965
De ouders, die het eerste en onvervreemdbare recht en de plicht hebben hun kinderen op te voeden, moeten werkelijk vrij zijn in de keuze van de school. Daarom dient de publieke overheid, die immers de vrijheden van de burgers heeft te beschermen en te verdedigen, met inachtneming van de verdelende rechtvaardigheid ervoor te zorgen, dat de overheidssubsidies zó worden besteed, dat de ouders volgens hun geweten werkelijk vrij de scholen kunnen kiezen voor hun kinderen. vgl. de derde Provinciale Synode van Cincinnati van 1861: Collatio Lacensis III, kol. 1240 c/d Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de christelijke opvoeding, Divini illius Magistri (31 dec 1929), 60-61
Verder heeft de staat ervoor te zorgen, dat alle burgers een passend aandeel kunnen krijgen aan de cultuur en een juiste vorming ontvangen voor het uitoefenen van hun burgerlijke rechten en plichten. De staat moet dus het recht van de kinderen op een behoorlijke schoolopleiding beschermen, toezicht houden op de bekwaamheid van het onderwijzend personeel en de kwaliteit van het onderricht, de gezondheid van de leerlingen behartigen, en in het algemeen heel het onderwijs bevorderen. Hij moet hierbij het subsidiariteitsbeginsel voor ogen houden en dus elke vorm van onderwijsmonopolie uitsluiten, omdat dit in strijd is met de natuurlijke rechten van de menselijke persoon, een belemmering vormt voor de ontwikkeling en de verbreiding van de cultuur en het vreedzaam samenleven van de burgers, en ingaat tegen de pluriformiteit, zoals die tegenwoordig in talrijke gemeenschappen bestaat. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de christelijke opvoeding, Divini illius Magistri (31 dec 1929), 60 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de verdediging van de Katholieke Actie, Non abbiamo bisogno (29 juni 1931), 59 vgl. Paus Pius XII, Brief van 20 september 1955 aan de 28ste Italiaanse Sociale Week: L’Osservatore Romano van 29 september 1955; Pauls VI, Toepsraak van 6 oktober 1963 tot de christelijke bond van Italiaanse arbeiders (A.C.L.I.), Ecicliche e Discorsi di Paolo VI, I Rome 1964, 230.
Het heilig Concilie vraagt verder van de gelovigen hun spontane medewerking voor het zoeken naar geschikte opvoedingsmethoden en studieprogramma’s en voor de vorming van leerkrachten, die een goede opvoeding weten te geven aan de jonge mensen. Het spoort hen ook aan om, vooral door middel van oudercomités, hun blijvende steun te verlenen aan heel de zaak van het onderwijs en vooral aan de morele opvoeding op de scholen. vgl. H. Paus Johannes XXIII, Boodschap van 30 december 1959 bij de dertigste verjaardag van de encycliek Divini illius Magistri: A.A.S. 52 (1960) 57 (Eccl. Doc. 0732, blz. 101-102, nn. 4 en 5).