28 oktober 1965
Omdat de ouders het leven hebben geschonken aan hun kinderen, hebben zij de ernstige verplichting, hen op te voeden, en daarom zijn zij de eerste en voornaamste opvoeders van de kinderen. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de christelijke opvoeding, Divini illius Magistri (31 dec 1929), 38-45 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, De Katholieke Kerk in het Duitse Rijk, Mit brennender Sorge (14 mrt 1937), 51 Paus Pius XII, Toespraak van 8 september van katholieke onderwijzers (A.I.M.C.): Discorsi e Radiomessaggi, VIII, 218. Dit opvoedingswerk van de ouders is zó belangrijk, dat, waar het ontbreekt, het nauwelijks kan worden vervangen. Want de ouders moeten in het gezinsleven zulk een sfeer scheppen van liefde en eerbied jegens God en de mensen, dat zich daarin de volledige opvoeding van de kinderen, in persoonlijk en maatschappelijk opzicht, gemakkelijk kan ontplooien. Het gezin is derhalve de eerste leerschool voor de maatschappelijke deugden, die geen enkele gemeenschap kan missen. Maar vooral in het christelijk gezin, dat onder de genade en de opdracht staat van het huwelijkssacrament, moeten de kinderen vanaf hun vroegste jeugd God leren kennen en vereren, en de naaste leren liefhebben, overeenkomstig het geloof, dat zij in het Doopsel hebben ontvangen. Hier ervaren zij voor het eerst, wat een gezonde menselijke gemeenschap betekent, en wat de Kerk is. Door het gezin tenslotte worden zij langzamerhand ingeleid in de burgerlijke samenleving en in het Volk Gods. Laten de ouders zich er dus goed van bewust zijn, hoe belangrijk een echt christelijk gezin is voor het leven en de ontwikkeling van het volk Gods zelf. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11.35
Hoewel de opvoedingstaak allereerst berust bij het gezin, mag hierbij de steun van de gehele maatschappij niet ontbreken. Naast de rechten, die toekomen aan de ouders en aan allen, aan wie dezen een deel van hun opvoedingstaak toevertrouwen, bezit daarom de burgerlijke maatschappij bepaalde rechten en plichten, in zover zij de opdracht heeft, te voorzien in de eisen van het algemeen welzijn. Het behoort o.a. tot haar taak, de opvoeding van de jeugd op verschillende manieren te bevorderen: zij moet de rechten en plichten van anderen, die zich wijden aan de opvoeding, beschermen en hun de nodige steun geven; zij moet, waar het initiatief van de ouders en andere gemeenschappen ontbreekt, krachtens het subsidiariteitsbeginsel het opvoedingswerk volbrengen, met eerbiediging natuurlijk van de wensen van de ouders; zij moet ook, voor zover het algemeen welzijn dit eist, eigen scholen en instellingen oprichten. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de christelijke opvoeding, Divini illius Magistri (31 dec 1929), 53-60 Paus Pius XII, Radioboodschap van 1 juni 1941: A.A.S. 33 (1941) 200 (Eccl. Doc. 0144, bladz. 76-77. N. 16); Toespraak van 8 september 1946 tot het eerste nationaal Congres van de Italiaanse Bond van katholieke onderwijzers: Discorsi e Radiomessaggi VIII, 218. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 140-141. Over het subsidiariteitsbeginsel
Op een bijzondere titel tenslotte komt de opvoedingsplicht toe aan de Kerk, niet alleen omdat zij ook een menselijke gemeenschap is en dus in staat om opvoeding te geven, maar vooral omdat zij tot taak heeft, aan alle mensen de weg van het heil te verkondigen, aan de gelovigen het leven van Christus mee te delen en hen met blijvende zorg te helpen om de volheid van dit leven bereiken. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de christelijke opvoeding, Divini illius Magistri (31 dec 1929), 20.26-30 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de verdediging van de Katholieke Actie, Non abbiamo bisogno (29 juni 1931), 78 Paus Pius XII, Brief van het Staatssecretariaat tot de 28e Italiaanse Sociale week: L’Oservatore Romano van 29 september 1955. De Kerk moet derhalve als moeder aan haar kinderen een opvoeding geven, waardoor heel hun leven met de Geest van Christus wordt doordrongen. Tevens stelt zij zich in diens van volken voor een algehele vervolmaking van de menselijke persoon, tot welzijn ook van de burgerlijke maatschappij en tot opbouw van een meer menselijke wereld. (De Kerk heeft woorden van lof voor de burgerlijke, plaatsende noden van deze tijd beseffen en zich volledig inzetten om alle volken deelachtig te maken aan een meer volledige opvoeding en menselijke beschaving. Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de 20ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (4 okt 1965)
Een verheven en belangrijke roeping hebben dus allen, die zich wijden aan het opvoedingswerk op de scholen en zo de ouders helpen bij hun taak als vertegenwoordigers van de mensengemeenschap. Deze roeping vraagt bijzondere gaven van geest en hart, een diepgaande voorbereiding en een voortdurend openstaan voor vernieuwing en aanpassing.
In het besef van haar ernstige plicht omtrent de morele en godsdienstige opvoeding van al haar kinderen, moet de Kerk ook haar bijzondere liefde en steun geven aan de velen, die niet-katholieke scholen volgen; zij moet dit doen door het levend getuigenis van der leraren en leiders, door de apostolische activiteit van de medeleerlingen (De Kerk hecht grote waarde aan de apostolische activiteit, die de katholieke docenten en medeleerlingen ook op de scholen kunnen uitoefenen.) en vooral door het werk van priesters en leken die belast zijn met het godsdienstonderricht, volgens een methode, aangepast aan leeftijd en omstandigheden, en die hun geestelijke steun verlenen door initiatieven, overeenkomstig de situatie van tijd en plaats.
Het Concilie herinnert de ouders aan de zware plicht die op hen rust, om nl. alle maatregelen te treffen of zelfs te eisen, dat hun kinderen de genoemde hulp kunnen krijgen en dat hun christelijke vorming harmonisch samengaat en gelijke tred houdt met de profane opleiding. Daarom heeft de Kerk alle lof voor de burgerlijke overheden en gemeenschappen, die, overeenkomstig de pluriformiteit van de huidige maatschappij en de rechtmatige godsdienstvrijheid, de gezinnen de mogelijkheid bieden, hun kinderen in alle scholen te laten opvoeden volgens hun eigen morele en godsdienstige beginselen. vgl. Paus Pius XII, Toespraak van 31 december 1956 tot de Bond van Beierse katholieke onderwijzers: Discorsi e Radiomessaggi XVIII, 745 v.