Alle christen hebben recht op een christelijke opvoeding; zij zijn immers door de wedergeboorte uit water en de Heilige Geest een nieuwe schepping geworden
Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de christelijke opvoeding, Divini illius Magistri (31 dec 1929), 110 , en daardoor heten zij en zijn zij kinderen Gods. Deze opvoeding beoogt niet alleen de zo juist genoemde rijpheid van de menselijke persoon, maar heeft voornamelijk tot doel, de gedoopten geleidelijk binnen te voeren in de kennis van het heilsmysterie en hen zo een steeds dieper besef bij te brengen van de gave van het geloof, die zij hebben ontvangen; verder, hen te leren, God de Vader in geest en waarheid te aanbidden
Vgl. Joh. 4, 23
, vooral bij de liturgische handeling, en hen te vormen tot een leven volgens de nieuwe mens in ware gerechtigheid en heiligheid
Vgl. Ef. 4, 22-24
. Op deze wijze moeten zij komen tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de Volheid van de Christus
Vgl. Ef. 4, 13
en bijdragen tot de groei van het mystieke Lichaam. Bovendien moeten de christenen, in het levendig bewust zijn van hun roeping, zich de gewoonte eigen maken, getuigenis af te leggen van de hoop, die in hen leeft
Vgl. 1 Petr. 3, 15
, en de christelijke gestalte van de wereld mee te helpen uitbouwen, waardoor de natuurlijke waarden worden opgenomen in het totaalbeeld van de door Christus verloste mens en bijdragen tot het welzijn van de gehele samenleving.
Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 36 Daarom wijst deze heilige Synode alle bisschoppen op hun ernstige plicht, ervoor te zorgen, dat alle gelovigen, en vooral de jonge mensen, die de hoop van de Kerk uitmaken, deze christelijke opvoeding ontvangen.
Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 12-14