28 oktober 1965
De Kerk koestert hoge verwachtingen omtrent de activiteit van de faculteiten van gewijde wetenschap. Vgl. Paus Pius XI, Apostolische Constitutie, Over factulteiten van de gewijde wetenschappen, Deus Scientiarum Dominus (24 mei 1931) Want aan deze vertrouwt zij de belangrijke taak toe, de studenten te vormen niet alleen voor het priesterlijk ministerie, maar vooral voor het doceren aan instellingen van hogere kerkelijke studies, voor persoonlijke wetenschappelijke arbeid, of voor moeilijker taken van intellectueel apostolaat. Deze faculteiten hebben ook de opdracht, die verschillende gebieden van de gewijde wetenschap dieper te doorvorsen. Zo krijgt men een steeds vollediger begrip van de goddelijke openbaring, wordt men meer vertrouwd met het overgeleverde erfgoed van de christelijke wijsheid, komt de dialoog met de gescheiden broeders en de niet-christenen beter op gang en kan een antwoord worden gevonden op de problemen, die de vooruitgang van de wetenschap met zich meebrengt. Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de Katholieke en Niet-Katholieke vertegenwoordigers in New York (4 okt 1965), 42-43 Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de Kerk, Ecclesiam Suam (6 aug 1964), 58-67 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 90-99
Daarom moeten de kerkelijke faculteiten, na de gewenste herziening van hun wetten, de gewijde en aanverwante wetenschappen krachtig bevorderen en, met gebruikmaking ook van de moderne methoden en hulpmiddelen, hun studenten opleiden tot dieper wetenschappelijk onderzoek.