28 oktober 1965
Daarom moet men de kinderen en de jonge mensen helpen om hun fysieke, morele en intellectuele gaven harmonisch te ontwikkelen, en hierbij houde men rekening met de vooruitgang van de psychologie, de pedagogie en de didactiek. Langs deze weg zullen zij geleidelijk een dieper verantwoordelijkheidsbesef opdoen bij hun voortdurend streven om aan hun leven de juiste ontplooiing te geven en bij het zoeken van de ware vrijheid, ondanks de moeilijkheden, die zij edelmoedig standvastig zullen overwinnen. Met het toenemen van de jaren moeten zij een positieve en verstandige seksuele voorlichting ontvangen. Bovendien moeten zij zó worden ingeleid in het sociale leven, dat zij, toegerust met de noodzakelijke en geschikte hulpmiddelen, actief hun plaats kunnen innemen in de verschillende groepen van de mensengemeenschap, openstaan voor de dialoog met anderen en graag bijdragen tot de groei van het algemeen welzijn.
Eveneens verklaart de heilige Synode, dat de kinderen en jonge mensen recht hebben op een opvoeding, die hen in staat stelt, zich een juist oordeel te vormen omtrent de zedelijke waarden en deze in een persoonlijke keuze te aanvaarden, een opvoeding ook, die hen ertoe brengt, God volmaakter te kennen en lief te hebben. Daarom vraagt de Synode dringend alle regeerders en alle opvoeders om steeds te blijven opkomen voor de handhaving van dit heilige recht van de jeugd. En zij spoort de katholieken aan tot een edelmoedige inzet op heel het gebied van de opvoeding, vooral met het doel om alle mensen ter wereld spoediger deelachtig te maken aan de grote weldaden van opvoeding en onderricht. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 163-165