28 oktober 1965
Zij moeten daarom hun gelovigen met alle kracht ertoe brengen, de werken van evangelisatie en apostolaat met ijver te steunen en te bevorderen. Bovendien moeten zij zich moeite geven voor de opleiding van geschikte priesters en van hulpkrachten, religieuzen zowel als leken, voor de missies en voor de gebieden, waar priestergebrek heerst. Laten zij ook naar best vermogen ervoor zorgen, dat er van hun priesters enkelen naar de genoemde missiegebieden of diocesen vertrekken om daar, hetzij voor heel hun leven, hetzij minstens voor een bepaalde tijd, het priesterlijk ministerie uit te oefenen.
Daarenboven moeten de bisschoppen bij het besteden van de kerkelijke goederen er aan denken, dat zij rekening moeten houden niet alleen met de behoeften van hun eigen diocees, maar ook met die van andere particuliere Kerken, die immers delen zijn van de ene Kerk van Christus. Laten zij tenslotte oog hebben voor de rampen in andere diocesen of gebieden om deze naar vermogen te lenigen.