
28 oktober 1965
De bisschoppen worden lid van het college van bisschoppen krachtens hun sacramentele wijding en door de hiërarchische gemeenschap met het Hoofd en de leden van het College. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22 "De orde der bisschoppen, die het apostelcollege opvolgt in het leerambt en in het herderlijke bestuur, en die zelfs de voortdurende voortzetting is van het apostelcollege, samen met haar hoofd de Paus, en nooit zonder dit hoofd, is eveneens subject van de hoogste en volledige macht over de universele Kerk, al kan deze macht slechts met instemming van de paus worden uitgeoefend". Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22 Deze macht nu, "wordt op plechtige wijze uitgeoefend in een oecumenisch Concilie." Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22 Daarom bepaalt de heilige Synode, dat alle bisschoppen, die lid zijn van het bisschoppencollege, het recht hebben, een oecumenisch Concilie bij te wonen.
"Deze collegiale macht kunnen de bisschoppen, over heel de wereld verspreid, tezamen met de paus uitoefenen, mits het hoofd van het college hen uitnodigt tot een collegiaal handelen of minstens het gezamenlijk handelen van de overal verspreide bisschoppen goedkeurt of vrij aanvaardt, zodat er een echte collegiale akt ontstaat". Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22