Paus Pius XII - 21 april 1957
FIDEI DONUM Over de toestand van de Afrikaanse missie |
|||
► | 3 | ||
► | 4 |
Maar zou verder een oprecht gebed voor de Missies tot God kunnen worden gericht dat niet - naar ieders vermogen - de werken van de liefde met zich meebrengt? Zeker, meer dan wie ook zijn Wij volledig op de hoogte van de grootse vrijgevigheid van Onze kinderen, zoals zeer vele en zeer schone getuigenissen Ons onophoudelijk verzekeren. Aan deze edelmoedigen is voorzeker de vooruitgang van de missie te danken, die zich sinds het begin van deze eeuw voltrekt.
Daarom willen Wij op deze plaats Onze dank brengen aan die zeer geliefde zonen en dochters, die hun ijver en hart hebben gegeven aan de veelvuldige ondernemingen van de Katholieke Missies, en willen Wij bijzonder eervol vermelden allen die als medewerker van de Pauselijke Missiegenootschappen, dat aller-edelst, zij het soms ook ondankbaar, werk op zich hebben genomen om nl. in naam van de Kerk geld in te zamelen, als waren zij bedelaars geworden ten behoeve van de pas gestichte christengemeenschappen in de Missie, waarop de Kerk al haar glorie en hoop gesteld heeft. Deze beminde kinderen danken Wij van harte zoals Wij hier ook grote dank willen brengen aan allen die bij de Congregatie voor de Uitbreiding van het Geloof hun uiterste best doen, aangezien aan hen onder leiding van Onze Beminde Zoon de Kardinaal-prefect, een wel zeer zwaar werk is toevertrouwd nl. de missie over onmetelijke gebieden te bevorderen.
Maar door het bewustzijn van Ons Apostolisch Ambt gedreven voelen Wij Ons gedwongen te zeggen, Eerbiedwaardige Broeders, dat uw hulp, die Wij in de grootste vreugde hebben aanvaard, bij lange niet kan voldoen aan de ontelbare behoeften van het Missiewerk. Dagelijks doen de Herauten van het Evangelie een nadrukkelijk en aanhoudend beroep op Ons, in hevige zorgen om het welzijn van de Kerk, om de opruiming van de obstakels, de oprichting van gebouwen waaraan dringend behoefte is, of ten slotte de stichting van verschillende soorten apostolaatwerken. Daarom gaat het Ons zeer aan het hart, wanneer Wij aan al deze gerechtvaardigde verlangens absoluut niet naar behoren kunnen voldoen, doch slechts gedeeltelijk en op niet voldoende geschikte wijze.
Tot voorbeeld diene ter zake het Pauselijk liefdewerk van de H. Petrus. Zeer grote subsidies worden wel door dit instituut naar de katholieke Missies gezonden; maar de kandidaten voor het priesterschap nemen onder Gods zegen in die landen van jaar tot jaar in aantal toe en vragen zodoende ook nog grotere ondersteuning. Moeten dan de jongens, die door het plan van Gods voorzienigheid tot het priesterschap geroepen schijnen, in kleiner aantal worden aangenomen, evenredig aan de te weinig ontvangen hulp? Moet dan van de Seminaries een groot aantal jongemannen die vurig naar het priesterschap verlangen en de beste verwachtingen wekken - om gebrek aan geld uitgesloten worden, zoals - naar Ons bericht is - ergens gebeurd is? Het zij verre, dat katholieken die, zoals behoort, hun verplichtingen ernstig nemen, weigeren om nog meer bijzondere lasten op zich te nemen, ter voldoening aan deze behoeften.
Zeker, Wij kennen de nood van de tijden; de moeilijkheden waaronder de oude bisdommen van Europa en Amerika lijden en gebukt gaan. Maar wanneer de zaken tegenover elkaar worden afgewogen, dan zal men gemakkelijk inzien dat de armoede, die deze lijden, als het ware nog betrekkelijke welstand geacht kan worden vergeleken met de aller-droevigste toestand waarin gene verkeren. Overigens zou zo'n vergelijking funest zijn, aangezien het hier minder gaat om het maken van een berekening, dan om alle christengelovigen aan te sporen, - zoals Wij al eerder bij een zeer gunstige gelegenheid hebben gedaan -, "om in het teken van de christelijke matigheid en de bereidheid om zich te geven, meer dan de morele wetten voorschrijven uit vrije wil te doen, naar ieders eigen krachten, naar gelang Gods genade ingeeft, naar de mate het ambt, dat men bekleedt, toelaat... wat iemand aan de ijdelheid onttrokken heeft - zo voegden vVij er aan toe - komt ten goede aan de naastenliefde, en edelmoedig komt hij tegemoet aan de noden van de Kerk en de armen" AAS, 42 (1950), p. 787.
Hoe veel en uitstekend werk zou een missionaris, die door gebrek aan middelen in zijn apostolisch werk belemmerd wordt, niet kunnen doen met het geld, dat een of andere christen niet zelden besteedt aan vluchtig genot! Op dit punt moeten dus alle kinderen der Kerk, alle families, alle gemeenschappen van Christenen zich ernstig onderzoeken. Geeft derhalve - gedachtig de woorden: "de genadegave van Onze Heer Jezus Christus, want voor ons is hij behoeftig geworden, terwijl hij rijk was, opdat door zijn armoede gij rijk zoudt zijn" (2 Kor. 8, 9) - iets van uw overvloed en soms zelfs van wat u zelf nodig hebt! En gedenk dat van uw vrijgevigheid afhangt in welke mate de grenzen van de godsdienst worden uitgebreid: en dat de wereld een nieuw aanzien zal krijgen als de liefde overwint.