Paus Pius XI - 31 december 1929
Wat de onaantastbaarheid van dit recht betreft, daarvan geeft de Engelachtige Leraar de reden aan: "De zoon is immers van nature iets van de vader; ....daarom ligt het in het natuurrecht, dat de zoon, voor hij het gebruik van de rede heeft, onder de zorg van de vader staat. Het zou daarom tegen de natuurlijke rechtvaardigheid zijn, als de zoon, voor hij het gebruik van de rede heeft, aan de zorg van de ouders werd onttrokken, of als over hem tegen de wil van de ouders op enige wijze werd beschikt." H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, Q. X., a. 12 En omdat de verplichting van de ouders tot verzorging voortduurt tot het tijdstip, waarop de kinderen in staat zijn voor zich zelf te zorgen, blijft ook het onaantastbare opvoedingsrecht van de ouders voortbestaan. "Immers, de natuur bedoelt niet slechts de verwekking van de kinderen, maar ook, dat zij geleid en gebracht worden tot de volmaakte staat van mens als mens, dat is: de staat van deugd." H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, Q. 41, a. 1. Aldus de Engelachtige Leraar.
Daarom drukt de Kerk met haar juridische wijsheid zich over dit punt met alles samenvattende nauwkeurigheid en klaarheid aldus uit in [2620|(1113)|canon 1113] van het kerkelijk wetboek: "De ouders hebben de strenge verplichting naar vermogen te zorgen zowel voor de godsdienstige en zedelijke als voor de lichamelijke en burgerlijke opvoeding van hun kinderen, en ook in hun tijdelijk welzijn te voorzien." [[2620|(1113)]]
Op dit punt is de algemene opvatting van de mensen zo eenstemmig, dat allen die de bewering zouden aandurven: de kinderen behoren eerder aan de staat dan aan het gezin, en de staat heeft een absoluut recht op de opvoeding, met die algemene opvatting in aperte tegenspraak zouden komen. Onhoudbaar is dan ook de reden die men voor deze bewering aanvoert, namelijk: dat de mens als burger wordt geboren en daarom allereerst aan de staat toebehoort. Immers, die zo spreken bedenken niet, dat de mens, alvorens burger te zijn, eerst bestaan moet, en dat bestaan heeft hij niet van de staat, maar van de ouders, gelijk Leo XIII zo wijselijk verklaart: "De kinderen zijn iets van de vader en als het ware een uitbreiding van de persoon des vaders, en, eigenlijk gezegd, worden zij niet persoonlijk, op zich, maar door middel van de huiselijke gemeenschap waarin zij geboren zijn, lid der burgerlijke maatschappij." Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 11 Daarom zegt Leo XIII in dezelfde encycliek: "De vaderlijke macht is van dien aard, dat zij door de staat noch vernietigd, noch aan zich getrokken kan worden, omdat zij hetzelfde gemeenschappelijke beginsel heeft als het leven zelf van de mens." Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 11