Paus Pius XI - 31 december 1929
De jonge generaties moeten onderwezen worden in de kunsten en wetenschappen, die de burgerlijke gemeenschap tot nut en voorspoed strekken. Het gezin nu is op zich zelf alleen voor dit werk niet toereikend. Dientengevolge ontstond het maatschappelijk instituut van de school, allereerst — men onthoude dit goed — door het initiatief van Kerk en gezin, lang voordat de staat dit werk ter hand nam. De school is derhalve, ook beschouwd in haar historische oorsprong, van nature een hulpinstelling ter aanvulling van gezin en Kerk. Daaruit volgt logisch de morele noodzakelijkheid, dat zij met deze beide andere milieus niet alleen niet in tegenspraak mag zijn, maar dat zij er in de volmaaktst mogelijke morele eenheid positief mee moet overeenstemmen, zodat zij met het gezin en de Kerk tezamen één aan de christelijke opvoeding gewijd heiligdom kan vormen, op straffe van anders haar doel te missen en veeleer in een werk van vernietiging te ontaarden.
Dit wordt duidelijk erkend ook door een leek, die om zijn pedagogische werken zeer gevierd is. (Die werken zijn niet geheel prijzenswaardig, want ze zijn besmet met liberalisme.) Deze leek nu verklaart: "Als de school geen tempel is, dan wordt zij een dierenhol", en verder: "Als de litteraire, sociale, huiselijke en godsdienstige opvoeding niet met elkaar overeenstemmen, is de mens ongelukkig en machteloos." Nic. Tommaseo, Pensieri sull' educazione, Parte 1,3, 6
Juist hieruit volgt, dat met de fundamentele beginselen van de opvoeding in strijd is de zg. neutrale of laïcistische school, waaruit de godsdienst is buitengesloten. Zulk een school is overigens praktisch niet mogelijk, want in werkelijkheid wordt zij een godsdienstvijandige school. Het is niet nodig te herhalen, wat onze voorgangers over dit vraagstuk gezegd hebben, met name Pius IX en Leo XIII, in wier tijd vooral het laïcisme in de openbare school begon door te dringen. Wij hernieuwen en bevestigen hun verklaringen Z. Paus Pius IX, Encycliek, Quum non sine (14 juli 1864) en tegelijk daarmee de voorschriften van de heilige canones. Volgens deze is het schoolgaan op niet-katholieke, hetzij neutrale of gemengde, scholen, die tegelijk voor katholieken en niet-katholieken zonder onderscheid openstaan, aan katholieke kinderen verboden, en het kan alleen geduld worden onder bepaalde omstandigheden van plaats en tijd en onder bijzondere waarborgen. Het oordeel daarover komt uitsluitend de bisschop toe. Paus Leo XIII, Toespraak, Summi Pontificatus (20 aug 1880) Paus Leo XIII, Encycliek, Over religieuze kwesties in Frankrijk, Nobilissima Gallorum Gens (8 feb 1884) Paus Leo XIII, Encycliek, Over de vrijheid van de Kerk, Quod multum (22 aug 1886) Paus Leo XIII, Brief, Officio sanctissimo (22 dec 1887) Paus Leo XIII, Encycliek, Over de Kerk in Polen, Caritatis (19 mrt 1894) [[[2620|(1374)|cum Fontium Annot.]]]
Evenmin kan voor katholieken toegestaan worden dat soort gemengde school (erger nog wanneer zij de voor allen verplichte eenheidsschool is), waar wel voor hen afzonderlijk gezorgd is voor godsdienstonderwijs, maar waar zij de rest van het onderwijs van niet-katholieke onderwijzers, tezamen met de niet-katholieke leerlingen ontvangen.
Immers, niet door het feit alleen dat er (dikwijls nog met al te grote spaarzaamheid) godsdienstonderwijs wordt gegeven, is een school in overeenstemming met de rechten van de Kerk en van het christelijk gezin, en wordt zij waardig om door katholieke leerlingen bezocht te worden.
Daarvoor is nodig, dat het gehele onderwijs en de gehele inrichting van de school: onderwijzers, programs en boeken, in ieder vak beheerst worden door de christelijke geest, onder de leiding en moederlijke waakzaamheid van de Kerk, en wel zo, dat de godsdienst werkelijk de grondslag en de bekroning is van het onderwijs in al zijn graden, niet alleen in het lager, maar ook in het middelbaar en hoger onderwijs. "Het is", om de woorden van Leo XIII te gebruiken, "noodzakelijk, dat niet alleen op bepaalde uren godsdienstonderwijs aan de jeugd wordt gegeven; ook de gehele overige vorming moet de geur van de christelijke godsvrucht ademen. Als deze ontbreekt, als deze heilige adem de ziel van onderwijzers en leerlingen niet doordringt en verwarmt, zal men uit alle onderwijs weinig nut trekken; dikwijls zelfs zullen er niet geringe nadelen uit volgen." Paus Leo XIII, Encycliek, Aan de Aartsbisschoppen en Bisschoppen van Oostenrijk, Duitsland en Zwitserland - Z. Petrus Canisius wordt verheven tot Tweede Apostel van Duitsland, Militantis Ecclesiae (1 aug 1897), 24
Men zegge niet, dat het de staat in een land met confessioneel verdeelde bevolking onmogelijk is, in het openbaar onderwijs op andere wijze te voorzien dan door de neutrale of de gemengde school. Want de staat moet op veel verstandiger wijze hierin voorzien, en kan dit ook gemakkelijker, door het initiatief en het werk van de Kerk en van de gezinnen vrij te laten en met rechtvaardige subsidies te bevorderen. En dat dit te verwezenlijken is, tot tevredenheid van de gezinnen en tot voordeel voor het onderwijs en voor de vrede en de openbare rust, blijkt uit de feitelijke toestand in landen met confessioneel verdeelde bevolking, waar het schoolwezen overeenstemt met het opvoedingsrecht van de gezinnen, niet slechts op het gehele gebied van het onderwijs - in het bijzonder door de zuiver katholieke school voor de katholieken - maar ook van het standpunt van de verdelende rechtvaardigheid, door staatsbijdragen voor de bijzondere, door de gezinnen gewenste scholen.
In andere landen met gemengde godsdienst geschiedt het anders, met niet geringe offers voor de katholieken. Aangespoord en geleid door het episcopaat, en met de onvermoeide hulp van de seculiere en reguliere geestelijkheid, onderhouden zij voor hun kinderen geheel op eigen kosten de katholieke school, als een eis van hun zware gewetensplicht; en met lofwaardige edelmoedigheid en volharding blijven zij stand houden in hun besluit om tot zekerheid te brengen hetgeen zij openlijk als leuze verkondigen: "Katholieke opvoeding voor heel de katholieke jeugd op katholieke scholen." Al wordt dit streven ook niet door de openbare schatkist gesteund, zoals de verdelende rechtvaardigheid op zich zou eisen, het kan toch ook niet belemmerd worden door een burgerlijk gezag, dat zich bewust is van de rechten van het gezin en van de onvoorwaardelijke eisen van een wettige vrijheid.