
Paus Leo XIII - 29 juni 1886
Nu is een ware en volmaakte maatschappij niet denkbaar zonder de leiding van een hoogste gezag. Jesus Christus moet dus een hoogste autoriteit aan de Kerk gegeven hebben, waaraan heel de christenheid gehoorzaamheid en onderdanigheid verschuldigd is. En zooals de eenheid der Kerk, als vergadering aller geloovigen, noodzakelijkerwijze eenheid van geloof veronderstelt, zoo vraagt de eenheid der Kerk, als een door God ingestelde maatschappij, krachtens goddelijk recht eenheid van bestuur, welke de eenheid van gemeenschap voortbrengt en in zich besluit. "De eenheid der Kerk kan op twee manieren worden beschouwd: namelijk vooreerst in de onderlinge verhouding van de leden der Kerk tot elkander, m.a.w. in de gemeenschap die zij met elkander vormen; en vervolgens in de verhouding van alle leden der Kerk tot één hoofd." H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 39, a. 1
Hieruit blijkt, dat men door scheuring evenzeer van de eenheid der Kerk afvalt als door ketterij. "Tusschen ketterij en scheuring wordt als onderscheid aangegeven, dat ketterij een dwaalleer inhoudt, terwijl scheuring een afscheiding van de Kerk teweegbrengt door de oneenigheid onder de bisschoppelijke gezagsdragers." H. Hieronymus, Comment. in Epist. ad Titum (1 jan 381). cap. III, v. 10-11: PL 26, 598 Hiermee komt de uitspraak van Johannes Chrysostomus overeen: "Ik zeg en verklaar met nadruk, dat scheuring even noodlottig is als ketterij." H. Johannes Chrysostomos, Preken over de Brief aan de Efeziƫrs, In epistulam ad Ephesios. n. 5: PG 62, 87 Kan nu ketterij nimmer wettig zijn, ook van scheuring geldt, en wel op denzelfden grond, dat ze nooit recht van bestaan kan hebben. "Niets is zoo verderfelijk als de heiligschennis der scheuring .... en er bestaat geen enkele noodzaak, die een titel tot verbreking der eenheid kan zijn." H. Augustinus, Contra epistolam Parmeniani. Lib. II, cap. 11, n. 25: PL 43, 69