Paus Leo XIII - 29 juni 1886
Als er nu geen enkele reden tot twijfel voorhanden is, kan het dan iemand vrijstaan om één enkele van deze waarheden te ontkennen, zonder daardoor te vervallen in klaarblijkelijke ketterij? En zal zulk een afgescheiden lid der Kerk dan niet mede de geheele christelijke leer overboord werpen? Immers, het eene aannemen en het andere afwijzen is totaal in strijd met de natuur van het geloof. De Kerk belijdt, dat het geloof "een bovennatuurlijke deugd is, waardoor wij met de hulp en onder den invloed van Gods genade alles wat Hij geopenbaard heeft als waar aannemen, niet omdat wij de innerlijke waarheid er van inzien met ons natuurlijk verstand, maar op gezag van God Zelf, die het ons geopenbaard heeft en die niet kan dwalen of in dwaling brengen." 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 10 Staat het dus vast, dat God een of ander punt geopenbaard heeft, en weigert men het te gelooven, dan verwerpt men tegelijkertijd héél het goddelijk geloof. Wat de apostel Jacobus zegt over een vergrijp op het gebied der moraal, is mede van toepassing op een dwaling in het geloof: "Wie .... in één punt misdoet, is schuldig aan het geheel." (Jak. 2, 10). En deze uitspraak geldt van dwaling in het geloof zelfs nog in meerdere mate. Overtreding van de geheele wet wordt iemand, die één enkele zonde bedreven heeft, slechts in minder eigenlijken zin ten laste gelegd, want alleen dàn kan er van verachting van de majesteit van God als wetgever sprake zijn, als men de bedoeling (van den overtreder) in een bepaalden zin uitlegt. Maar wie ook maar één punt van de door God geopenbaarde waarheden van de hand wijst, verzaakt in volle werkelijkheid het geloof geheel en al, want hij weigert God te erkennen in zooverre deze de hoogste waarheid is en de eigenlijke beweeggrond van het geloof. "In vele dingen zijn zij met Mij, in weinige staan zij niet aan Mijn zijde: maar omdat zij in weinige dingen niet met Mij zijn, daarom kan het vele, waarin zij wèl met Mij samengaan, hun niets baten." H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. 54, n. 19: PL 36, 641 En met recht: zij immens, die van de christelijke leer alléén aannemen wat hun lijkt, steunen niet op het geloof, maar op eigen oordeel; zij geven volstrekt niet "alle denken gevangen om het te brengen onder gehoorzaamheid van Christus" (2 Kor. 10, 5), maar gehoorzamen meer aan zich zelf dan aan God: "Als gij van het Evangelie aanneemt wat u bevalt, en verwerpt wat u niet behaagt, gelooft gij meer aan u zelf dan aan het Evangelie." H. Augustinus, In discussie met de manicheeĆ«r Faustus, Contra Faustum Manichaeum (1 jan 397). Lib. 17, cap. 3: PL 42, 342