Paus Leo XIII - 29 juni 1886
Wij stellen daarom een zeer vast vertrouwen op "den Vader der lichten", van wien "alle goede gift en alle volmaakte gave" (Jak. 1, 17) toekomt; en vragen Hem, die alleen ,wasdom geeft" (1 Kor. 3, 6), met aandrang, dat Hij Zich gewaardige, ons genadiglijk kracht tot overtuigen mee te deelen.
Al kan God, alleen en uit eigen macht, alles wat geschapen krachten vermogen: toch maakt Hij, waar Hij aan menschen hulp verleent, door een genadig bestel Zijner voorzienigheid bij voorkeur gebruik van menschelijke medewerking; en zooals Hij in de natuurlijke orde den mensch de volmaaktheid, die tot zijn natuur behoort, (door menschen) meedeelt: zoo pleegt Hij hem ook in de bovennatuurlijke orde heiligheid en zaligheid door de hulp en de bediening van menschen te doen toekomen.
Het is echter een feit, dat enkel maar uitwendige en zinnelijk waarneembare dingen dragers kunnen zijn van mededeelingen, die voor menschen bestemd zijn. En daarom heeft Gods Zoon de menschelijke natuur aangenomen, ,,die, hoewel Hij Gods gestalte bezat .... , Zich er toch van heeft ontdaan, door de gestalte aan te nemen van een slaaf en gelijk te worden aan de menschen." (Fil. 2, 6-7) En zoo heeft Hij tijdens Zijn verblijf op aarde de menschen door het gesproken woord Zijn leer en Zijn wetten kenbaar gemaakt.
Wijl echter Zijn goddelijk werk een blijvend en duurzaam karakter behoorde te bezitten, plaatste Hij enkele leerlingen aan Zijn zijde, maakte hen tot deelgenoten van Zijn eigen macht, riep den Geest der waarheid uit den hemel over hen af, en gaf hun last over de aarde uit te gaan en Zijn leer onvervalscht aan heel het menschdom te prediken. Zijn bedoeling was geen ander, dan het menschdom door het belijden Zijner leer en het naleven Zijner wetten hier op aarde heiligheid, en in den hemel eeuwige zaligheid te doen verwerven.
Dit was het grondplan, dit was het beginsel, dat bij de geboorte der Kerk voorzat. Deze is ongetwijfeld geestelijk, als men haar doel beschouwt en de onmiddellijke oorzaken, die de heiligheid bewerken. Maar zij is uitwendig en noodzakelijkerwijze zichtbaar, als men let op de menschen, waaruit zij is samengesteld, en op de dingen, die tot mededeeling der geestelijke gaven bestemd zijn.
De apostelen werden tot leeraren aangesteld door zichtbare en hoorbare teekenen, en zij zelf oefenden dit ambt uit door woorden en daden, die eveneens met de zintuigen waarneembaar zijn. En zoo bracht hun woord, dat van buiten af de ooren binnendrong, binnen in de zielen het geloof voort: "Het geloof ontstaat door de prediking: de prediking geschiedt krachtens opdracht van Christus." (Rom. 10, 17)
Ook het geloof zelf, dat een instemming met de eerste en hoogste waarheid is, zetelt op zich wel in het verstand, maar behoort naar buiten te worden uitgedragen in een ondubbelzinnige belijdenis. "Want men gelooft met het hart ter rechtvaardiging, en men belijdt met den mond ter redding." (Rom. 10, 10)